woensdag 12 april 2017

Confetti


— De intrige (James Ensor, 1890) —

Nog voor het zingen was ik de kerk uit, waardoor ik op de valreep een huwelijk kon vermijden. En zo komt het dat ik me onverwachts in Oostende bevond. Daar stond ik, in de Vlaand’renstraat, tussen de maskers, naar een stoet te kijken. Een Oostendse drumband, die vreemd genoeg uit Schotten bestond, drumde de stenen uit de grond en om me heen drumden al de maskers met de Schotten mee. Ze drumden zo dicht tegen me aan dat mijn buishoed op de grond viel. Die was in de confetti gemakkelijk weer te vinden, maar wat die confetti me niet meer liet zien was de trouwring die in de hoed verborgen zat en die, zo voelde ik, daar nu niet meer was. U zegt: als u toch niet moest trouwen, had u die ring ook niet meer nodig. Dat is waar. En ’t is ook niet waar, ik wilde hem gebruiken om 't hotel te betalen. Dus ging ik de schelpenwinkel van James’ tante binnen en vroeg daar een bezem om er de straat mee schoon te vegen. Ik veegde vele emmers confetti bijeen, waarin ik vergeefs de trouwring zocht. Wel vond ik een vlugschrift waarin Eva meldde dat ze thuis ontving, tijdens de kantooruren. Daar had ik ook niets aan, de avond was aan 't vallen en Eva’s echtgenoot had 't kantoor verlaten om thuis zijn voeten onder de tafel te steken, zoals dat gaat met echtgenoten. De nacht die volgde leerde me dat Oostende een desolate stad is voor wie geen geld heeft, even ondoordringbaar als de zee die hoorbaar hard tegen haar rand beukt. 

Geen opmerkingen: