vrijdag 8 juli 2016

Van Paustovski weer naar Babel

— Konstantin Paustovski (links) en Isaak Babel. —
IK HEB ME eens goed laten gaan en Goudzand aangekocht, boek met verhalen, dagboeken en brieven van Konstantin Paustovski. Die Paustovski heb ik leren kennen in Ingenieurs van de ziel, het beklijvende stuk literaire non-fictie van de Nederlandse Frank Westerman, boek over de socialistisch-realistische literatuur in de Sovjet-Unie ten tijde van Stalin. Bij Westerman heb ik ook een citaat gesprokkeld waarin Pauvstovski schrijft: 'Hoe is het mogelijk dat we boeken met een artistieke waarde gelijk aan nul tot meesterwerken hebben gebombardeerd, terwijl de briljantste geschriften verborgen lagen en pas na een kwarteeuw het licht zagen?'
Goudzand is een boek dat je niet van voor naar achteren uitleest. De titel slaat op ‘goudzand, gedolven op vele plekken en geduldig uitgezeefd tot slechts de goudkorrels overbleven.' Je leest zo’n boek zelf ook al zevend.
Ik blader tot op bladzijde 552. Daar staat ‘In het kort iets over Babel’. Mijn oog blijft er aan haken, Isaak Babel is mijn lievelingsauteur. Zegt Paustovski: ‘Zelfs een minder belezen iemand had toen al meteen door dat men in het geval van Babel te maken had met een vernieuwer en opperste vakman die in de literatuur de hoogste top zou bereiken. Zelfs al zouden er van hem voor het nageslacht maar twee verhalen — ‘Zout’ en ‘Gedali’ — overblijven, dan zouden die alleen al het bewijs vormen dat ook nu in de Russische literatuur het streven naar volmaaktheid net zo hardnekkig aanwezig is als in de tijden van Tolstoj, Tsjechov en Gorki.’
Ik ken die twee titels, ik heb alle verhalen van Babel gelezen. En herlezen. Paustovski is de aanleiding om dat nu nog eens te doen.
In Gedali (1920) ontmoet Isaak Babel de man die het verhaal zijn titel geeft. De schrijver maakt deel uit van het Kozakkenleger waarin hij een embedded journalist is. De Kozakken hebben zojuist de Polen uit een dorp verdreven en Babel brengt verslag uit van zijn ontmoeting met een oude jood die daar woont. 
Het is vrijdagavond. De sjabbat kondigt zich aan. Beide mannen hebben heimwee. Babel: ‘Op de avonden voor de sjabbat bekruipt mij het dichte verdriet van de herinnering. (…) Op die avonden werd mijn kinderhart zachtjes gewiegd, als een bootje op betoverde golven…’  Een weg terug is er evenwel niet, het verleden is voorbij. Er is alleen de revolutie, en die is vol gevaren: ‘Die wordt met buskruit gegeten’, antwoord ik de oude man, ‘en gekruid met het beste bloed…’
Het verhaal Zout verschijnt in 1923. De verteller is Balmasjev. De Kozakken bevinden zich op de cavalerietrein. Onderweg worden ze opgehouden door hamsteraars die aan boord proberen te geraken. De soldaten verachten dat soort volk dat in hun ogen van de oorlog profiteert, terwijl zij hun leven op het spel zetten. In het geharrewar vraagt een vrouw met een in doeken gewikkeld kind om medelijden. Mag ze met hen meerijden? De soldaten ruimen plaats, maar Balmesjev ruikt onraad: ‘En bevend over mijn hele lijf sta ik op van mijn brits, waarvan de slaap is weggerend als een wolf van een troep kwaadaardige honden, en ik loop naar haar toe, en neem het kind uit haar armen, en ruk het zijn luiers en zijn lappen af, en onder de luiers vind ik een goeie poed zout.’ Balmasjev smijt de hamsteraarster van de trein, maar de vrouw blijft als bij wonder ongedeerd: ‘En ik nam mijn trouwe geweer van de muur, en wiste die schande van het gelaat van het arbeidzame land en de republiek.’
Dank zij Goudzand heb ik die twee verhalen weer herlezen. Waardoor ik nu al zeggen kan dat het boek zijn geld waard is.

° Konstantin Paustovski. Goudzand. Verhalen, dafboeken en brieven. Samengesteld door Wim Hartog. Van Oorschot, A’dam. 2016. 661 ps.
° Isaak Babel, Verhalen. Meulenhoff, A'dam. 2001. 573 ps.
° Frank Westerman, Ingenieurs van de ziel, Elfde druk in 2010. Olympus, A’dam. 288 ps.


Geen opmerkingen: