vrijdag 6 september 2013

De ene filosoof is de andere niet


Er is een tijd geweest waarin het bewijs van een filosoof geleverd werd door het leven dat hij leidde. Zo begint Onfray zijn boek over het filosofisch leven van Albert Camus.  Die tijd heeft lang geduurd, vervolgt hij, hij heeft geduurd tot het christendom de filosoof in een theoloog veranderde en de universiteit er vervolgens een professor van maakte. Iconen van deze negatieve ontwikkeling, stelt Onfray, zijn obscure denkers zoals Hegel en professoren zoals Sartre. De tegenstelling wordt, zo zegt Onfray, ook verwoord door Schopenhauer die een onderscheid maakt tussen filosofieprofessoren en filosofen. De professoren leven van de filosofie, de anderen (be)leven de filosofie.
Weerstand tegen de filosofie ‘van de Hemel en de Preekstoel’ wordt geboden door figuren als Rilke (in Brieven aan een jonge dichter), Kierkegaard en Albert Camus. Met hun filosofie kan iemand zich een identiteit vormen, van dat soort gedachten kan men een kompas voor het leven maken. Het leven wordt dan kunstwerk: ‘La vie devient une oeuvre, rien n’interdit qu’elle constitue une oeuvre d’art, autrement dit, une production sans duplication possible.’ (p12)
Daarmee zijn de bakens gezet: zwaarwichtige Duitsers tegenover lichtvoetige Fransen, professoren tegenover levenskunstenaars. Camus beweegt zich aan de goeie kant van deze lijn, in een traditie van Franse denkers die hij existentieel, maar zeker niet existentialistisch noemt. Over die laatsten is hij niet te spreken: ‘On imagine mal ce que fut cette mode à prétexte philosophique dans le petit monde de Saint-Germain-des-Prés.’ Wie kan er geloven, vraagt Onfray zich af, dat L’Être et le Néant van Sartre ook daadwerkelijk met aandacht gelezen werd en begrepen door ‘la faune qui faisait les riches heures des caves avec l’alcool, le jazz, le rock acrobatique, le tabac, la drague?’ Het existentialisme was ‘une mode associée au couple Sartre et Beauvoir, aux chansons de Juliette Gréco, à la trompinette de Boris Vian, aux tenues des zazous, aux overdoses de whisky.’ (p15)
Camus wordt wel veel bij die existentialisten ondergebracht, daar denkt Camus het zijne van: ‘Je ne suis pas un philosophe. Je ne crois pas assez à la raison pour croire à un système. Ce qui m’interesse, c’est de savoir comment il faut se conduire. Et plus précisément comment on peut se conduire quand on ne croit pas en Dieu ni en la raison.’ (p.16)
Filosoof is Camus in die zin: 'il pense pour vivre et mieux vivre, il réfléchit pour conduire son action, il médite dans le but de tracer une route existentielle, il lit, il écrit, afin de mettre en forme le chaos cartographié par le verbe. (…) Pour lui le verbe se fait chair, acte, action, sinon il ne sert à rien.’ (p.28)
Tot zover de inleiding van dit boek. Nog 770 bladzijden te gaan.

Michel Onfray. L’ordre libertaire, La vie philosophique d’Albert Camus. Paris, ed. J’ai Lu. 9,90 €. ISBN 978229005980-7.

Over Camus schreef ik eerder al in deze blog. Er is een label dat naar hem wijst.

Geen opmerkingen: