donderdag 21 februari 2013

Work in Progress (IV)


[Onlangs ben ik aan een autobiografie beginnen schrijven, meer bepaald aan een verbeelde variante op het genre. Ik ben daarmee gestart op mijn vierenzestigste verjaardag en hoop een eerste versie af te hebben op de dag dat ik vijfenzestig word. Zo nu en dan presenteer ik een nieuw hoofdstuk. Wie (eerst) eerdere hoofdstukken wil lezen, drukt op een van de labels onderaan.]

IV
Voor me ligt een oude foto die mij aan het boek Genesis laat denken. Het is een historische foto die het ontstaan van de wijk toont waarin ik opgegroeid ben. ‘In den beginne was er niets, behalve hotel Meiboom en de patisserie’.  Zo zou het scheppingsverhaal van Bredene-Duinen kunnen starten, de wijk waar ik enkele uren na mijn geboorte al terechtkom.
Maar helemaal juist is mijn beschrijving van die foto dan niet. Rechts vang ik een glimp op van de Duinenstraat waar blijkbaar ook al een huis gebouwd werd, en links, te midden de akkers en beemden, staan eveneens woningen en een hoeve.
Waaraan laat die foto me nog denken? Aan De Vlaschaard waarin Streuvels een soort weerbericht neerschrijft: ‘Het vlakke land lag er afgebakend in zijn nauwen einder, overwaterd met mist, onnuttig, zoppenat’. Maar bij nader inzien klopt dat evenmin, want de foto toont ons een beeld waarin het zand haast moeiteloos in de polders overgaat, waardoor het geheel meer als een droog woestijnlandschap oogt dan als Streuvels’ zoppenatte landbouwgrond.
Het beeld herinnert me ook aan de foto’s die na de Eerste Wereldoorlog van Ieper genomen worden, een lege vlakte met slechts her en der een huis. Ook dat is uiteraard een loze vergelijking. In Ieper is alle bebouwing door het oorlogsgeweld neergehaald, terwijl in Bredene alles nog moet beginnen.
Lang zal dat daarna evenwel niet meer duren. De Koninklijke Baan scheidt op de foto zichtbaar het platte duin van de wijk die erachter ligt. Vooraan, links op de foto, staat een klein gebouwtje waar de elektriciteit voor de tram omgevormd wordt. De infrastructuurwerken die het gebied voor het toerisme moeten ontsluiten zijn al uitgevoerd: allen daarheen!
De volkskundige auteur Raoul Eeckhout dateert de aanvang van de toeristische bedrijvigheid in Bredene in 1900, bijna een halve eeuw voor mijn geboorte, maar over een hotel Meiboom spreekt hij niet. Dat gebeurt wel in een inventaris van het historisch erfgoed die ik op het internet vind: ‘Aan het kruispunt Driftweg/Kapelstraat met de Duinenstraat ontstaan de eerste herbergen met logies. De uitbouw van de Koninklijke Baan in 1902-1904, gevolgd door de aanleg van de parallel lopende kusttram in 1905, werken de ontwikkeling van Bredene-Duinen in de hand. De eerste hotels "De Meiboom" en "L'Espérance" worden opgetrokken.’
De foto werd ook afgedrukt in een boek dat Frank Huyghebaert en Erwin Mahieu over Bredene-Duinen publiceerden.  Het onderschrift leert me dat café des Dunes daarop rechts naast In den Meiboom staat en dat het derde huis in de rij, de patisserie, door ene Plovie uitgebaat wordt. De hoeve op de achtergrond is deze van Seys (vandaag camping Duinzicht). Het huis in de Duinenstraat, waarvan we de zijgevel zien, is de kruidenierswinkel In den Anker die, zo stellen Huygebaert & Mahieu, in 1913 gebouwd wordt.  
Ik herinner me die namen — Meiboom, café des Dunes, In den anker — maar het wordt almaar moeilijker om me die huizen concreet voor te stellen. Waar stonden die ook alweer en welke huizen stonden ernaast?
Tijdens een zeldzaam moment van ondernemingsdrift heb ik geprobeerd om de site op de foto weer te fotograferen, maar dan bijna honderd jaar later. Het is me niet helemaal gelukt. De duinen hebben zich een beetje verplaatst, zodat ik de foto onder een andere hoek moet nemen. De begroeiing op die duinen is fors toegenomen, waardoor de Koninklijke Baan onzichtbaar is. Het platte duin is ei zo na verdwenen, net zoals hotel De Meiboom, café des Dunes en de patisserie dat zijn.
Het is niet zo erg lang geleden dat ik die foto voor het eerst gezien heb. En het is pas tijdens het schrijven van dit stuk dat ik begrijp dat de wijk waarin ik als kind terechtkom niet organisch gegroeid is, maar dat hij voortkomt uit een verkavelingplan van landeigenaren die nabij Oostende een graantje willen meepikken van het ontluikende toerisme.
Hier aan de kust kent iedereen de Opex, een wijk die vanaf 1925 ten oosten van Oostende uitgebouwd werd om er zeelui en havenarbeiders in onder te brengen (en ook wel om de vissers uit het stadscentrum weg te gommen).
Opex is een afkorting van S.A. Ostende-Phare et Extensions.  De bewoners ervan weten dat hun wijk naar de projectontwikkelaar genoemd werd die daar destijds de gronden mocht verkavelen. Omdat het letterwoord inmiddels gemeengoed is, stellen we ons daar geen vragen meer bij, toch is het merkwaardig dat een woonwijk naar een naamloze vennootschap genoemd wordt.
Wie waren die ‘Opexvennoten’? Dat weet ik niet, want hun aandelen waren naamloos. Ongetwijfeld waren het bourgeois, want hun naamloosheid past perfect in de definitie die Roland Barthes van dat soort mensen geeft: ‘De bourgeoisie definieert zich als de maatschappelijke klasse die niet benoemd wil worden.’  Mooi gezegd van Barthes. Desalniettemin waren er in die tijd ook wel bourgeois die uit de anonimiteit van de naamloze vennootschappen traden om juist wel benoemd te worden. 
Dat was bijvoorbeeld het geval bij degenen die een beetje verder, op een steenworp van de Opex, al eerder aan ’t verkavelen gingen. Hun was het niet om vissers te doen, maar om toeristen. In tegenstelling tot de vennoten van de Opex wilden zij wel hun eigennaam op het gebied kleven.
In 1903 wordt de verkavelingmaatschappij S.A. Breedene-sur-mer lez-Ostende opgericht. Op braakliggende grond vlak achter de duinen willen die naamloze vennoten een toeristische wijk uitbouwen. ‘Om de verkoop te stimuleren bouwt de vennootschap villa's voor eigen rekening bestemd om te verhuren of volledig afgewerkt te verkopen; bovendien staat ze in voor het eventuele afsluiten van leningen en hypotheken.’
De projectontwikkelaars tekenden de residentiële villawijk rond wat eerst Avenue centrale n° 5 genoemd werd. Die naam, die eerder aan een werkkamp of een kolchoz dan aan een villawijk laat denken, werd al gauw vervangen. De straat werd dan Avenue le Grand genoemd naar een Gentse grootgrondbezitter die medeoprichter van de S.A. Breedene was. Pas in 1939 kreeg de straat haar huidige naam, Zeelaan.  Er was ook een André Danielslaan. Die werd genoemd naar een Oostendse architect die een stimulerende rol speelde in de uitbouw van deze verkaveling. Daniels was een van de eersten die in de wijk een villa bouwde en zijn voorbeeld werd enthousiast gevolgd. De oorspronkelijke André Danielslaan heet sinds 1939 Strandlaan.  De Prinses Marie-Josélaan heette tot 1939 Marc Samdamlaan, naar een Gentse nijveraar die meerdere villa's in de straat bezat. De Meeuwenlaan heette Segonzaclaan, naar een Frans familielid van le Grand.  Wat vandaag de H. Consciencelaan is, was tot 1939 de Vandersmissenlaan, zo genoemd naar een Schaarbeekse groothandelaar. De Kroonlaan was deels Avenue de Boeck en deels Avenue G. Hendrickx en die laatste was een Brusselse architect-landmeter. De Noordlaan was dan weer de Avenue Gielen, naam van een medebeheerder van de S.A. Breedene. De Peter Benoitlaan was de August Pedelaan. Die Pede was een Oostendse vis- en wijnhandelaar.  Merkwaardig is de naamsverandering die de Avenue de France in 1939 onderging. Die werd toen logischerwijs tot Frankrijklaan vervlaamst. Maar de Avenue de France werd eigenlijk niet naar ons buurland genoemd, maar naar Antoine de France, landmeter die gronden van de familie le Grand behandelde.
De Golfstraat, waar ik kom te wonen maakt evengoed deel uit van de plannen van die projectontwikkelaars. Ook dat leer ik nu pas terwijl ik dit stuk schrijf. Deze autobiografie begint daardoor een beetje te lijken op een soort Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan, de titel van een roman die Louis Couperus meer dan een eeuw geleden geschreven heeft.
De houten villa op de voorgrond werd in 1911 door aannemer G.
Versluys gebouwd in opdracht van ene Florent Roelens (of Rullens). 

Hij noemde het aan de Golfstraat gelegen bouwwerk 'Onze rust'.
Als eerste verhuurde hij in Bredene-Duinen gemeubileerde
'Franse appartementen' bestemd voor toeristen.
Terwijl Couperus dat boek aan ’t schrijven was werden de contouren van de wijk vastgelegd waarin ik later zou opgroeien. De acte waarmee deze vennootschap gesticht werd, is tegelijk de geboorteaangifte van Bredene-Duinen.
Op het internet valt mijn oog weer op die erfgoedbeschrijving: ‘[A]an de vooravond van de Eerste Wereldoorlog telt Bredene-Duinen twaalf villa's en een eerste ‘appartementsgebouw’ "Onze Rust", een houten constructie aan de Golfstraat, in 1911 opgetrokken door de Bredense aannemer G. Versluys (…)’  Welwel. Onverwachts stoot ik op mijn straat, de Golfstraat, en ook op de naam van iemand – Gustaaf Versluys — die ik in mijn kindertijd gekend heb. Het wordt tijd om de draad weer op te nemen.

Geen opmerkingen: