‘Aan de kust woedt niet alleen
maar storm. Achteraf woedt over die storm ook telkens een debat. In dat
woordgevecht staan toeristenlokkers en weersvoorspellers tegenover elkaar.’ Zo vangt de column aan die ik verleden week in het regionale weekblad De Zeewacht publiceerde. Ik liet me ervoor
inspireren door de januaristorm.
Stormachtige debatten over het weer hoor ik hier al sinds mijn
kindertijd. Dat komt uiteraard doordat het weer erg bepalend is voor degenen
die er werken. In mijn imaginair geschiedenisboek staat het alzo: ‘Zij leefden van het toerisme en van de
visvangst.’ Dan weet je wel dat het weer van groot belang is.
Een bericht dat goed weer voorspelt lokt toeristen. Een voorspelling
van slecht weer houdt ze weg. Dat kan het verschil maken tussen een vol en een
leeg hotel, een inkomen en het gebrek eraan, betaalde
rekeningen en een faillissement… Da’s geen kattenpis. Een weerman die
verkeerdelijk storm voorspelt doet er goed aan zich enkele dagen niet op de kaaien
te vertonen, zo was het vroeger en zo is het nu nog steeds.
Voor wie ter visserij vaart geldt het des te meer. Voor die mensen is
het weer letterlijk een kwestie van leven en dood.
Ik ging op zoek naar een indrukwekkend voorbeeld en stootte op een
drama.
'Op 18 juli 1924 waait er een zwoel briesje. De schepen zijn in zee, zo
ook de O.18. Het begint te regenen. Isidoor Pieters kan nog net zeggen dat het
een buitje is of daar slaat een enorme golf over het schip. Het zachte
zomerweer slaat om in een orkaan. August Seys en Charles Hubrecht klampen zich vast, maar Pieters gaat over boord. De
motor staat onder water. Hubrouck hijst de noodvlag. De mannen kunnen
hun maat niet redden. Het duurt tot 25 juli vooraleer zijn lijk op het strand
van Heist aanspoelt.
Opgeschrikt door de orkaan gaan veel vrouwen de pier op om te
kijken hoe hun mannen het er vanaf brengen. Ook de vrouw van Isidoor Pieters gaat naar de zee kijken. Ze ziet hoe
de halfgezonken O.18 erin slaagt de haven te bereiken. Gerustgesteld loopt ze
naar de steiger. De vissers hoeven haar niets te zeggen, ze ziet aan hun mimiek
wat er gebeurd is en verliest het bewustzijn.
Niet alleen Pieters verliest die dag het leven. In de branding slaat de
O.16 om. Henri Verbiest kan tot bij het staketsel zwemmen en zich daar aan een
paal vastklampen. Vader Charles verdrinkt. Zijn lijk spoelt op 22 juli aan op
het strand van Klemskerke. Dezelfde dag verdrinken ook nog Basiel en Gerard Blommaert,
Charles Jonckheere, Julien en Maurice Poitier, Leon Locquet, August Remaut, Gerard Maldeghem en Jacques Eyland.'
Die Zeewachtcolumn wordt veel gelezen en er wordt ook veel op op
gereageerd. Deze week krijg ik respons van de Bredenaar Daniël Eyland.
De omgekomen visser Jacques Eyland blijkt een oudere broer van zijn
vader te zijn. Daniël leidt me naar een
krantenartikel over de nasleep van dat drama.

Zo’n koninklijk bezoek blijft uiteraard niet onopgemerkt en tegen de
tijd dat de koningin bij de tweede weduwe aanklopt staan daar al honderden
toeschouwers: ‘De automobiel kwam daar
toe en stopte aan numbero 1, waar in een kamertje de weduwe woont van Louis
Vanbesien, Paula Koten, met haar jongetje van 2 jaar en haar meisje van 1 jaar.
De koningin toog naar de stagie gelijk eene die ’t alle dage doet (…)’
En zo bezoekt de koningin ook de weduwe van Gerard Blommaert en Gerard
Maldeghem. ‘Nu was heel de kaaie op
spriet: de mannen van de sloepen, de schiptjes en de bootjes waren bijgesprongen,
de geernaarsvrouwen liepen al niet vele achter de vangsten, want de Koninginne
kwam alle dagen niet en de kinders liepen tusschen de beenen gelijk muizen in
’t meel. Hare majesteit had er zelve leute mee (…)’
Zo trekt de stoet verder door het visserskwartier om nabestaanden te
troosten. Als laatste komt Irma Leyers aan de beurt, weduwe van de omgekomen Jacques
Eyland, Ze woont ‘in ’t Verlorenstraatje
met haar kinderkens, een van 2 jaar en
een van eenige maanden’.
Om 11,30 uur is het vorstelijk bezoek afgelopen. Het had veel indruk
gemaakt ‘en de menschen toch zoo kontent
gesteld want op de kaaie hoort men niet anders meer spreeken van de keuninginne
en van deze die haar een handje hebben kunnen geven, wel te verstaan met een
vischreukske er bij.’ En het krantenstuk legt er in de slotzin nog een schep bovenop: LEVE KEUNINGINNE ELISABETH !
Flor Vandekerckhove