dinsdag 31 januari 2017

Een Vlaamse poging om Donald Trump te begrijpen

— Na 'de man met het hoedje' komt 'de man met het petje': links Marc Coucke, rechts Donald Trump. —
Alom stelt men de vraag: welke mens is dat eigenlijk, de nieuwe president van de Verenigde Staten. Op het net passeer ik langs een debat. Daar buigt men zich over de vraag of Donald Trump een fascist is.
Trump heeft gewonnen, zegt mijn makker Enzo Traverso daar, doordat de kiezers het politieke establishment verworpen hebben, ze hebben dat gedaan door zich massaal te onthouden en door proteststemmen die gekaapt zijn door een populist. Traverso formuleert het mooi: ‘Trump is evenveel fascist als Occupy Wall Street en Nuit Debout communist zijn.’
Maar als Trump geen fascist is, wat is hij dan wel? Traverso: ‘Feit is dat Trump geen massabeweging leidt; hij is een TV-ster.’
Een TV-ster! Ik probeer het tot Vlaamse proporties te herleiden.
Ik ken de politieke gezindte van Marc Coucke niet, maar ik vrees het ergste. Stel dat hij een visioen krijgt waarin hij zichzelf als redder des vaderlands herkent. Overtuigd als hij is van zichzelf presenteert hij zich aan het kiezerscorps. De helft haakt af, omdat de verkiezingsstrijd nu al te belachelijk wordt, de andere helft overweegt een proteststem, al is het maar om sossen & kaloten een kloot af te trekken. Coucke twittert zich een weg naar de overwinning. Dan krijgen we een B.V. als minister-president, een TV-ster!
Ondernemend als hij is beslist Coucke meteen om aan de grensovergang van Rekkem een muur te bouwen. Als de Fransen die niet willen betalen dan verhoogt hij de invoerrechten op kazen en wijnen. Op het vliegveld van Oostende zitten intussen mensen vast die naar Benidorm geweest zijn, maar opeens niet meer mogen terugkeren. Zegt Coucke: 'Ze hadden maar naar Blankenberge moeten reizen. Eigen kust eerst!'
Dat alles maakt nog niet dat ik Coucke een fascist mag noemen en — als mijn analogie correct is — Trump evenmin. Maar hoe moet ik dan wel over Trump spreken & schrijven?
Misschien heeft Hannah Arendt daar wel een antwoord op. In 1978 publiceert The New York Review of Books, hier, enkele stukken uit een interview met de filosofe. Daarin citeert ze Brecht. ‘Als de heersende klassen,’ zegt Brecht, ‘toelaten dat een kleine schoft een grote wordt, dan bezorgt hem dat nog geen bevoorrechte positie in onze kijk op de geschiedenis. Het feit dat hij een grote schoft wordt en dat wat hij doet grote gevolgen heeft, draagt niet bij tot zijn grootheid.’ En verder zegt Brecht ook: ‘Wat zo’n schoft ook doet en zelfs al doodt hij tien miljoen mensen, hij is en blijft een clown.’  Waaruit Brecht besluit dat ‘grote politieke criminelen ontbloot moeten worden en vooral belachelijk gemaakt.’ 
Heeft Brecht gelijk? Dat weet ik niet, maar als hij gelijk heeft, dan heb ik hier en daar, alsmede her en der toch al mijn steentje bijgedragen. En kijk, nu doe ik het weer!
Flor Vandekerckhove

zondag 29 januari 2017

De linkse melancholie van Enzo Traverso

— Enzo Traverso (°1957) —
Er zijn veel redenen waarom de generatie van 1968 ter contestatie gegaan is. Een ervan is dat ze zich niet kon neerleggen bij het zogenaamde reëel bestaande socialisme. Dat verklaart mee het succes van maoïsme en trotskisme in die dagen. Elk op hun manier beoordelen die het model dat de Sovjet-Unie etaleert als pervers. Hun alternatieven suggereren dat een ander socialisme mogelijk is.
Wanneer het stalinisme in 1989 definitief te gronde gaat geeft de geschiedenis die alternatieve groepjes bij wijze van spreken gelijk. Hebben de contestanten niet met luide stemme beweerd dat het bureaucratische model een doodlopend straatje is? Een mens zou dan denken dat die groepjes tijdens dat momentum de wind in de zeilen krijgen. Niets is echter minder waar. De soixante-huitards zien het veld verdwijnen waarin ze gedijt hebben en veel van die alternatieve bewegingen verkruimelen tot er welhaast niets van rest.
Enzo Travero neemt deze vaststelling hier als vertrekpunt: ‘Ja, in 1989 konden we ons nog verheugen, maar sinds 1990 zijn we er ons bewust van geworden welke enorme nederlaag daar geleden werd. Niet de nederlaag van de autoritaire regimes, maar de nederlaag van de revoluties van de twintigste eeuw en de nederlaag van het alternatief voor het kapitalisme. De Italiaanse Communistische Partij verdween overnacht: de cultuur werd volledig verlaten zonder dat daar ooit een kritische beoordeling van gemaakt werd. Sindsdien heerst de verlamming, in Italië en elders. En de pogingen om nieuwe praktijken te ontwikkelen grijpen plaats in een context van verduistering van utopieën en met een leeg geheugen.’
Maar elk nadeel heb zijn voordeel, zegt niet alleen Johan Cruijff. Ook Enzo Traverso zegt dat in zijn nieuwe boek Mélancolie de gauche. (*) ‘Het geheugen van links is een uitgestrekt terrein dat uit overwinningen en nederlagen bestaat: de eerste opwindend, maar in de meeste gevallen ook vluchtig, de tweede veelal duurzaam.’  1989 heeft een ondergesneeuwde cultuur blootgelegd, gevoed door de vele nederlagen die links geleden heeft. Traverso heeft het over de herontdekking van een melancholische visie op de geschiedenis als nagedachtenis van de overwonnenen
Hij vernoemt Walter Benjamin als de belangrijkste tolk van die traditie, maar die bevindt zich in een ruim en heterogeen gezelschap. ‘Het is de melancholie van Blanqui en van Louise Michel na de bloedige repressie van de Commune van Parijs; van Rosa Luxemburg die, in haar gevangenis van Wronke, mediteert over het bloedbad van de Grote Oorlog en de capitulatie van het Duitse socialisme; van Gramsci die na het mislukken van de Europese revoluties, in een fascistische gevangenis, opnieuw nadenkt over de verhouding tussen ‘stellingenoorlog’ en ‘bewegingsoorlog’; van Trotski tijdens zijn laatste ballingschap in Mexico, opgesloten achter de muren van een huis-bunker in Coyoacan: van Walter Benjamin die, verbannen in Parijs, de geschiedenis herwerkt vanuit het standpunt van de ‘geknechte voorouders’: van C.L.R. James die over Melville schrijft, op Ellis Island waar hij in quarantaine verblijft, als vijandelijke vreemdeling in de Verenigde Staten van het maccarthisme; van de Indonesische communisten die het grote bloedbad van 1965 overleefd hebben; van Che Guevara die er zich in de bergen van Bolivië bewust van wordt dat de Cubaanse weg in een impasse terechtgekomen is.’ Daar mag ik wellicht Michael Löwy aan toevoegen, aan wie Traverso het boek opdraagt en ook Daniël Bensaïd die hij citeert vooraleer hij het essay aanvangt.
Voor zover dat boek zich hier en daar laat inkijken, is het meer dan het lezen waard. Iemand die slimmer is dan ik zou daarvan eens een Nederlandse vertaling moeten maken. Want wat u hierboven gelezen hebt kan in de blogcultuur wel voor een boekbespreking doorgaan, maar het is er dan wel een van een barbaar die er een handje van weg heeft om stukjes te schrijven over boeken die hij niet gelezen heeft.
Flor Vandekerckhove


(*) Enzo Traverso. Mélancolie de gauche. La force d’une tradition cachée (XIXe – XXIe siècle). Paris 2016. Editions La découverte.

zaterdag 28 januari 2017

Weer of geen weer


Op 18 juli 1924 waait er een zwoel briesje. De schepen zijn in zee, zo ook de O.18. Het begint te regenen. Isidoor Pieters kan nog net zeggen dat het een buitje is of daar slaat een enorme golf over het schip. Het zachte zomerweer slaat om in een orkaan. August Seys en Charles Hubrecht klampen zich vast, maar Pieters gaat over boord. De motor staat onder water. Hubrouck hijst de noodvlag. De mannen kunnen hun maat niet redden. Het duurt tot 25 juli vooraleer zijn lijk op het strand van Heist aanspoelt.
Opgeschrikt door de orkaan gaan veel vrouwen de pier op om te kijken hoe hun mannen het er vanaf brengen. Ook de vrouw van Isidoor Pieters gaat naar de zee kijken. Ze ziet hoe de halfgezonken O.18 erin slaagt de haven te bereiken. Gerustgesteld loopt ze naar de steiger. De vissers hoeven haar niets te zeggen, ze ziet aan hun mimiek wat er gebeurd is en verliest het bewustzijn.
Niet alleen Pieters verliest die dag het leven. In de branding slaat de O.16 om. Henri Verbiest kan tot bij het staketsel zwemmen en zich daar aan een paal vastklampen. Vader Charles verdrinkt. Zijn lijk spoelt op 22 juli aan op het strand van Klemskerke. Dezelfde dag verdrinken ook nog Basiel en Gerard Blommaert, Charles Jonckheere, Julien en Maurice Poitier, Leon Locquet, August Remaut, Gerard Maldeghem en Jacques Eyland.

Koningin Elisabeth brengt kort na de storm een bezoek aan de getroffen families. Dat is zo onverwachts dat Paulina Maldeghem, weduwe van de omgekomen Basiel Blommaert niet thuis is ‘en den auto vertrok zonder dat iemand iets gewaar geworden was.’
Zo’n koninklijk bezoek blijft uiteraard niet onopgemerkt en tegen de tijd dat de koningin bij de tweede weduwe aanklopt staan daar al honderden toeschouwers: ‘De automobiel kwam daar toe en stopte aan numbero 1, waar in een kamertje de weduwe woont van Louis Vanbesien, Paula Koten, met haar jongetje van 2 jaar en haar meisje van 1 jaar. De koningin toog naar de stagie gelijk eene die ’t alle dage doet (…)’
En zo bezoekt de koningin ook de weduwe van Gerard Blommaert en Gerard Maldeghem. ‘Nu was heel de kaaie op spriet: de mannen van de sloepen, de schiptjes en de bootjes waren bijgesprongen, de geernaarsvrouwen liepen al niet vele achter de vangsten, want de Koninginne kwam alle dagen niet en de kinders liepen tusschen de beenen gelijk muizen in ’t meel. Hare majesteit had er zelve leute mee (…)’
Zo trekt de stoet verder door het visserskwartier om nabestaanden te troosten. Als laatste komt Irma Leyers aan de beurt, weduwe van de omgekomen Jacques Eyland, Ze woont ‘in ’t Verlorenstraatje met haar kinderkens, een van 2 jaar en een van eenige maanden’.
Om 11,30 uur is het vorstelijk bezoek afgelopen. Het had veel indruk gemaakt ‘en de menschen toch zoo kontent gesteld want op de kaaie hoort men niet anders meer spreeken van de keuninginne en van deze die haar een handje hebben kunnen geven, wel te verstaan met een vischreukske er bij.’ En de krant legt er in de slotzin nog een schep bovenop: LEVE KEUNINGINNE ELISABETH !
Flor Vandekerckhove

donderdag 26 januari 2017

Herinneringen aan mijn roomse jeugd


Mary McCarthy heeft haar memoires onder die titel geschreven: Herinneringen aan mijn roomse jeugd. In afwachting dat ik het boek ter hand neem, vertel ik iets over mijn eigen roomse jeugd.
Ik neem je mee naar het midden van de vorige eeuw. De eerste zondagsmis heette terecht de vroegmis, hij begon om 6 uur, de misdienaar was ik. Enkele nonnen en de pastoorsmeid, meer volk kwam daar niet op af. Hij werd erg sober gehouden, wat voor mij het voordeel had dat je de knepen niet goed moest kennen. Ik zat achter de godslamp en wachtte daar tot de pastoor kuchte, ten teken dat ik iets moest ondernemen.
Na die mis toog ik naar huis, waar ik in de winkelverkoop ingeschakeld werd. Intussen zette de reeks misvieringen zich verder in een gebouw dat, naarmate de ochtend voortschreed, almaar voller kwam te zitten. Die volle zalen werden bediend door meer ervaren misdienaars.
’s Avonds was ik wéér van de partij, maar nu voor het Lof. Hetzelfde publiek: nonnen en pastoorsmeid. Maar nu met twee misdienaars. Erik was de andere. Onlangs vertelde Erik me iets wat ik vergeten was. Voor we ons getweeën naar dat Lof begaven, plachten we ons al eens in het struikgewas op te houden, wachtend op de passage van die pastoorsmeid. We ritselden dan driftig met gebladerte en stootten schrikbarende klanken uit, in de hoop dat het mensje haar Lof op den duur links zou laten liggen, waardoor het evenement, bij gebrek aan deelnemers, zou ophouden te bestaan. Zelf herinner ik me die kwajongensstreek niet, maar feit is dat er korte tijd later een punt achter die eeuwenoude kerkelijke praktijk gezet werd.
Kort nadat ik twaalf geworden was heb ik de misdienaarkleren aan de kapstok gehangen om ze nooit meer aan te trekken. Ik weet niet meer waarom. Het was niet dat ik van mijn geloof gevallen was, dat kende een ongeëvenaard hoogtepunt op mijn zeventiende. Pas daarna is het, als een lawine van stenen tafelen, bergaf gedonderd, dat heb ik vroeger al verteld. Je moet dat hier↗︎ maar eens lezen, het heeft met seks te maken.
Flor Vandekerckhove

[In DLVuurtorenwachter dateert deze post al van 2017. In 2021 redigeer ik hem opnieuw ten behoeve van de FB-groep Bredene Voor & Van Iedereen.]

woensdag 25 januari 2017

Afscheid van een carnavalist



De vrouwen hadden ervaring, maar dit was toch van een heel andere orde. Het linnen pak zat veel te ruim, de kleermaker zei dat het zo hoorde en wees op de strobaal die hij had meegebracht. Het pak werd er helemaal mee gevuld. De kleermaker bracht de witte kraag aan en zette zijn ijskoude klant een witte, nauwsluitende muts op. Gedrieën brachten ze rond diens middel de apertintaille aan. Voortmaken, voortmaken, zei de begrafenisondernemer, er zijn er nog die wachten. De kleermaker reikte de vrouwen de klompen aan. Daarna opende hij de laatste doos. Voorzichtig haalde hij er de hoge hoed met veren uit, struisvogelpluimenDe vier keurden het geheel. Voor hen lag een Gille, gekleed in groot ornaat. Niemand kwam afscheid nemen.
Flor Vandekerckhove

maandag 23 januari 2017

Vragen die zich opdringen tijdens de vernissage

— Op 22 januari opende in Bredene een tentoonstelling van schilderwerken van Annie Vanhee en Leon de Bliquy, twee plaatselijke kunstenaars. Ik mocht het gebeuren inleiden en deed dat met onderstaande speech. Van links naar rechts: Annie Vanhee, Leon de Bliquy, Flor Vandekerckhove. 

Wat staan wij hier eigenlijk te doen? Misschien hebt u zich die vraag nog niet gesteld, maar ik wel. Telkens ik present teken op een vernissage stel ik die vraag: wat staan wij hier eigenlijk te doen.
Wat is kunst? Da’s nog een vraag die ik me op zo’n bijeenkomsten stel. Hebt u zich dat ook al eens afgevraagd? (Of de populistische variante van die vraag: Is dát kunst?
En hebt u intussen een antwoord op die vraag gevonden? Ik denk het niet.
Nog zo’n vraag. Wat is de maatschappelijke taak van een kunstenaar? Want als we hier zo talrijk samenkomen, in een ritueel dat vernissage heet, dan wijst dat toch in de richting van een maatschappelijk belang. Concreet, in dit geval, betekent het dat we de vraag stellen wat Annie Vanhee en Leon de Bliquy, de kunstenaars die hier hun werk tentoonstellen, aan de gemeenschap te bieden hebben.
Het is die vraag die ik zal proberen te beantwoorden.
Kunst moet volgens Oscar Wilde nutteloos zijn! Dat is kras, want moet niet alles wat we doen zijn nut hebben? Doen we niet ons best om alles wat onnuttig is te elimineren: uit de statistieken, uit de subsidieregelingen, uit het zicht, uit de werkloosheidscijfers, uit de begroting, ja zelfs uit het land. Een nieuwe vraag dringt zich bijgevolg op. Waarom zou een kunstenaar iets creëren wat nutteloos is?
Laat ons enige afstand nemen.
In 1969 ga ik kijken naar een film die het voorgaande jaar, het iconische 1968, probeert te vatten. Ik ben een tiener en die film blaast me van mijn sokken. De film gaat over een schoolopstand en wat er voor de rest in die film gebeurt, ben ik vergeten, maar de titel zal me altijd bijblijven: If. Twee letters: if.
Mijns inziens is dat de meest toepasselijke naam die je aan een film kunt geven. Elke film mag die titel dragen: if. Elk verzonnen verhaal mag die titel dragen: if. En eigenlijk mag elk kunstwerk zo heten: if.
Wat zou er gebeuren indien…
Dat is wat Leon de Bliquy en Annie Vanhee gemeen hebben met alle kunstenaars die momenteel, waar ook ter wereld, aan ’t werk zijn; dit is wat ze gemeen hebben met alle kunstenaars uit de voorgaande generaties. En dat is wat ze gemeen hebben met de kunstenaars die na hen komen: if… Ze stellen zichzelf en ons de vraag: wat zou er gebeuren indien…
Net zoals de leerlingen in die film rebelleren, zo rebelleren ook kunstenaars. Die leerlingen rebelleren tegen het schoolsysteem, maar de kunstenaars doen meer, zij rebelleren tegen al het bestaande. Kunstenaars rebelleren tegen het leven zoals het is.
Ze doen dat niet op een politieke manier, door een politiek programma op te stellen dat naar verandering streeft. Ze doen dat niet op een sociale manier, door sociale actie te ondernemen die naar verandering leidt, ze doen dat op een artistieke manier. Het onnuttige kunstwerk is een vensterraam dat ons buiten al het bestaande laat kijken.
Een kunstwerk bevraagt. Net zoals ik deze speech open met een vraag, zo doen ook de hier tentoongestelde werken dat: ze openen zich met een vraag: wat zou er gebeuren indien… If…
Dat het kunstwerk u vragen stelt — tot u spreekt! — is misschien wel een romantische gedachte, maar daarom is het nog geen zever. We horen dat zelfs in het dagelijkse taalgebruik; we horen het wanneer iemand uit het publiek zegt: ‘Dat spreekt me wel aan’ of: ‘Ja, dat zegt me iets’. Wat betekent dit anders dan dat het kunstwerk tot hem/haar spreekt?
En nadat de burgemeester de tentoonstelling voor geopend verklaard heeft, is dat wat u hier moet doen: laat deze kunstwerken tot u spreken. Waarmee ook de eerste vraag van deze speech onverwachts beantwoord wordt. Wat staan we hier eigenlijk te doen? Wel, we zijn hier naartoe gekomen om een blik buiten al het bestaande te werpen.

Flor Vandekerckhove

De tentoonstelling Verwarring Omarming loopt nog tot 5 februari en gaat door in V.C. De Fakkel, Ryckewaertshof, Zwanenstraat 11 in Bredene. Open op ma, vrij, zat en zon van 14,30 u tot 17 u. Op zat en zon is een van de kunstenaars aanwezig.

zondag 22 januari 2017

Zeer kort erotisch verhaal


Mijn tegenspeelster in de film was mooi, een en al zinnelijkheid, en ze stond op het toppunt van haar kunnen. Ik zat te wachten tot ik aan de beurt zou komen en keek toe. Ze stond naakt op de set die haar kamer moest voorstellen. Het raam stond op een kier. Je hoorde het geluid van de branding, wat suggereerde dat haar huis op het strand stond. De zeebries liet de gordijnen lichtjes deinen.
Ik keek toe hoe ze, loom van de hitte, haar bed opzocht en hoe ze de camera haar mooie, volle billen toonde. 
Dit was het ogenblik waarop ikzelf uit het duister moest treden. Naakt ging ik op haar kont zitten. Ik schraagde mijn knieën links en rechts naast haar dijen en liet mijn pik in haar bilnaad rusten. Ik druppelde olie op haar rug. De geur van bloesems vulde de set, maar dat zag de kijker uiteraard niet. Wel hoorde die het geluid van violen, dat uit het materiaal van de geluidsman kwam.
Ik streelde haar langzaam en langdurig. In de hitte van de voortschrijdende scene mengde massageolie zich met vers zweet. Mijn handen maakten een reis over het landschap van haar lichaam. Eerst haar schouders, daarna haar rug, vervolgens ging het traag maar onbeschaamd naar beneden waar ik haar kont opzocht. Terwijl de olie overdadig in haar bilnaad liep, maakte lust zich van mij meester. Ik voelde hoe mijn pik tussen haar billen groeide.
‘Kut!’ riep de regisseur. En weer moesten we alles overdoen.

Flor Vandekerckhove

vrijdag 20 januari 2017

Tina Turner in Bredene


Ik zag wel dat die vrouw niet deugde, niet voor het verhaal dat ik aan ’t schrijven was, maar ik wist niet hoe ik er een ander personage van kon maken. Ik probeerde, mislukte, probeerde weer, piekerde en liet er mijn middagdutje voor. Ik kreeg het niet goed. Ja, zei ik tegen mezelf, soms lukt het en soms lukt ’t niet.
Toen ging de deurbel. Wanneer ik een verhaal aan ’t schrijven ben negeer ik alles wat van buiten komt, maar nu deed ik dat niet. Ik klapte de computer dicht, liep de trap af, trok de voordeur open en stond oog in oog met een oudere vrouw die ik nooit eerder gezien had. ‘Hi’, zei ze in een Engels met een vet Amerikaans accent, ‘I’m Tina Turner, may I come in?
Ik zag wel dat die vrouw niet deugde, niet voor het verhaal dat ik aan ’t schrijven was, maar ik wist niet hoe ik er een ander personage van kon maken.

Flor Vandekerckhove

woensdag 18 januari 2017

Exotiek van eigen (zee)bodem

— In haar boek gaat Julia Blackburn op
zoek naar het leven van John Craske, visser,
patiënt, kunstenaar. —
Exotisch is per definitie iets wat vanuit verre landen tot ons komt. Maar in Draad (*) presenteert de Britse Julia Blackburn ons een potje exotiek van eigen bodem. Dat gebeurt wanneer ze in dat boek een plaatselijke kreeftenvisser aan het woord laat.
‘Elk stukje zee heeft een naam’, zegt die. ‘Dat zit in je hoofd: Lighthouse Hole, Hedges Shoot, The Black Hills, The Green Hills, the Roughs bij Mundsley, waar de zeebodem zo grillig is dat je er maar beter uit de buurt kan blijven, Blind Light Hole, The Marls, The Cut… je moet er gevist hebben om te weten waar het ligt: een diepe sleuf in de zeebodem waar altijd een overvloed aan krabben leeft. Two Skates Nose, we zijn er nooit geweest, maar we weten hoe het eruitziet. Mother Mason, The Picker, daar is de zee heel ruw; Harum Scarum, als je daar de golven hoort breken, kun je maar beter bang zijn; Blind Light Hole, als je naar Happisburgh Church en de vuurtoren kijkt en je trekt een rechte lijn in de richting van het zomerhuis voor een driehoeksmeting, zie je op een bepaalde plek het licht van de vuurtoren niet meer, vandaar die naam. Het heeft iets bijzonders om daar te zijn. Het kabaal, de meeuwen, de zee. Op zee zijn, dat is nergens mee te vergelijken.’
De schrijfster leert al die vreemde namen van een vissende landgenoot. En terwijl ik die passage lees welt haast automatisch de vraag op: zou het ook exotisch klinken als je het aan een Vlaamse visser vraagt, aan een kustvisser bijvoorbeeld, een die hier dicht tegen het strand vist?
Op Vlaamse schepen wordt de Wenduinebank ’t Zand genoemd. Tegenover Knokke ligt een gebied in zee dat Paardenmarkt heet. De Buitenstroombankboei is in de vissersmond een Sigarette. Buiten de Nieuwpoortbank vindt zo’n visser gemakkelijk zijn weg naar de Geule. Er is nog zo'n geul, de Karkoole Geule. Ook  is er een Platediepje en een Hoekske van de Welkom. Die van Nieuwpoort weten de Harteel liggen en vlak voor Duinkerke wordt het Zwinhoekje al eens bevist, niet te verwarren met ’t Potje dat voor De Panne ligt.
Wanneer je de moeite doet om een beetje in de tijd terug te keren wordt het helemaal exotisch. Zo beschrijft iemand in 1939 het leven aan boord: ‘In den pluizak hebben de mannen hun verschooning: vier paar zeekousen, een onderbroek, een hemd, een onderhemd, een baai, vriezebroek, djomper, wanten, halsdoeken, zakdoeken en handdoeken, zeep en scheergerief. Voeg daarbij de zeekleederen die ze aanhebben; de schoenen en ’t kostuum dat ze aan hadden toen ze aan boord kwamen, en ge komt reeds tot een fraai pak kleergoed. Daarbij hebben wij nog hun zeegoed: oliebaai, kloefen, zeelaarzen, olieschort en zuidwester.’
Hij wikt ook de mondvoorraad: ‘De panger bevat eten voor 14 dagen: boter, eieren, vleesch, conserven, groenten, salade, kaas, hesp (begin der reis), spek, zalm, sardienen, zeekoekjes, melk in doozen, suiker, mosterd, olie en azijn. Verder nog hun tabak, bier, limonade of water, en soms ook wel een fleschje goeien.’ Een fleschje goeien is Cognac.
Tegen ’t einde van de reis is er geen keuze meer, dan ‘eet men “van onder den kiel”. ’s Morgens droogvisch; ’s middags gekookte visch, en tusschenin gebakken visch of gekookte kreeftjes.’
‘Elk snijdt zijn eigen stuiten, doet er boter of gelei op, als de boter tenminste niet sterk geworden is.’
Flor Vandekerckhove

* Julia Blackburn. Draad. Het delicate leven van John Craske.  2016. De Bezige Bij. 352 ps.

maandag 16 januari 2017

Bio, nu ook voor kogels

In Amerika is het leger van plan om kogels te ontwikkelen die biologisch afbreekbaar zijn. Bovendien moeten die kogels zaden bevatten die de lokale vegetatie een duwtje in de rug geven. Het zou gaan om mitrailleurkogels, granaten en tankartillerie.
Een indrukwekkende overwinning van het groene gedachtegoed! Wanneer je door zo’n kogel te gronde gaat, geschiedt dat in de geruststelling dat je doorboorde lijf de bodem niet onnodig bezoedelt. De kans is groot dat het kogelzaad® in je zieltogende lichaam ontkiemt. Je lijf wordt een producent van meststof waaraan de ontluikende plant zich voedt. Niets dan voordelen. 
Ook het geloof zal er een boost door krijgen, eindelijk is de prangende kwestie van het hiernamaals beslecht. Is er leven na de dood? De zaden in de biokogels® maken van de heropstanding een doodgewone kwestie: dood wordt leven!
De uitvinding maakt dat de vredesmissie van het Amerikaanse leger beter uit de verf komt. Terwijl ze aldaar de democratie installeren, herbebossen de Amerikanen schietend & poefend hele woestijngebieden: In desert fields the poppies blow! Lezen we onder het witte kruis van de eerste IJzertoren niet de woorden: ‘Hier liggen hun lijken / Als zaden in ’t zand / Hoop op de Oogst / O Vlaanderland.’ Met zo'n biokogels® had eerwaarde heer Cyriel Verschaeve meteen de oogst kunnen aanvatten.
Flor Vandekerckhove

zondag 15 januari 2017

De dieselblues

— Bottleneck John speelt op een National Duolian van 1933. Victor the Tractor begeleidt hem. De tractor is een Zweedse Bolinder-Munktell en ook Bottleneck John is Zweeds. —

Je hoeft niet per se naar de Gentse opera te sporen om je door muziek te laten ontroeren en evenmin naar de AB in Brussel, soms volstaat het om je in het schuurtje achter je huis terug te trekken. Misschien is Victor the Tractor daar wel aan het werk, de perfecte drummer voor wie een potje wil jammen, bijvoorbeeld rond Sweet Georgia Brown. Wie thuis geen schuurtje heeft moet er hier maar eens naar kijken.
Dit filmpje is me al sinds 2013 bekend, maar gaandeweg heb ik het uit het oog verloren. Gisteren heb ik het weer opgezocht en daardoor weet ik nu dat diesels wel meer als drummer ingezet worden. Ook de gloeikopmotor, een soort voorloper, is daar uitermate geschikt voor, want hetzelfde groepje, met als centrale figuur de gitaarspelende Olle Hemmingson, kun je ook een beetje verder in goede doen zien, maar dan met een semidiesel aangedreven machine.
Haast automatisch ga je denken dat het Amerikanen betreft, een vooringenomenheid die het internet genadeloos te kakken zet, want wanneer ik Olle Hemmingssons trio google kom ik in Scandinavië terecht.
't Is overigens ook daar dat Bottleneck John woont, een muzikant die eigenlijk Johan Eliasson heet. Hij heeft op youtube verschillende filmpjes staan. Soms met andere muzikanten, soms alleen, maar altijd in ’t gezelschap van een diesel, zoals in de Delta Tractor Blues Jam. Of in deze vertolking van de Huge Hot Bulb Engine Blues waarop we een Dobro uit 1930 horen, een mandoline en een… gloeikopmotor.
Wie eraan denkt om het zelf eens te proberen, maar financieel niet bij machte is om zich zo’n grote tractor aan te schaffen, hoeft niet te wanhopen, want met een kleintje gaat het evengoed, dat zie je hier. Of je zoekt een sluis op en je gaat daar vlak naast de waterpomp zitten, dat kost je dan zelfs helemaal niks, kijk daar.

Flor Vandekerckhove

zaterdag 14 januari 2017

De afgeronde zoektocht naar Patrick Van Molle

Patrick Van Molle in 1959-60. Links: Het filiaal van Delhaize Fres. & Cie. - Le Lion in de Kapelstraat te Bredene. De winkel werd tot 1976 uitgebaat door het echtpaar Denolf-Dewitte. Patrick Van Molle is een neef en woonde met zijn ouders op een verdieping boven de winkel. Het gebouw bestaat niet meer.




Op 15 juni 2012 plaats ik hier↗︎ een post waarin ik mijn zoektocht naar Patrick Van Molle (°1949) aankondig, jongen waarmee ik in Bredene school loop. Boven dat stuk staat de klasfoto (met vereende krachten traceren we haast alle namen.) De hoogbegaafde Patrick verdwijnt uit ons zicht en keert er nooit meer in terug. Zo zijn er wel meer, zegt u, en dat is waar, maar bij Van Molle hangt daar een sluier rond, een waas van — wel ja — geheimzinnigheid.
De eerste die me op weg helpt is Daniël Eyland. Hij kent Van Molle niet, maar ziet in oude kiezerslijsten dat Patrick in 1976-78 in Loppem woont. Hij is gehuwd. In Loppem woont ook, weet ik vaag, Johan — Johny — Brouwers, eveneens een klasgenoot. Op het internet vind ik diens telefoonnummer. Veel enthousiasme wekt mijn queeste bij hem niet op, hij voegt er ongevraagd aan toe dat hij zelf zelden thuis is. Ik begrijp de boodschap. 
Op 21 augustus 2012 krijg ik bericht van iemand die uitdrukkelijk vraagt haar naam niet bekend te maken. Oude vlam? 
Ook ik heb mij af en toe afgevraagd wat er van Patrick Van Molle is geworden. Ik heb hem in 1968 gekend als medestudent 1° kandidatuur romaanse filologie aan de Katholieke Universiteit Leuven. 1968 was ook het laatste jaar waarin zowel de Nederlandstalige als de Franstalige studenten romaanse filologie samen les kregen. Met de splitsing van de universiteit in KUL en UCL (Louvain-la-Neuve) heeft Patrick het zekere voor het onzekere gekozen en zijn studies verder gezet in Louvain-la-Neuve. Van dan af heb ik alle contact met hem verloren. Mijn verhaal helpt je wel niet verder in de zoektocht, maar het geeft aan dat er nog steeds mensen zijn die om hem geven. Hopelijk komt er toch nog iets positiefs uit de bus... wie weet.'
Enkele dagen later krijg ik weer een bericht, ook deze mens wenst onbekend te blijven. De tipgever beschikt over informatie uit het departement romaanse filologie van de universiteit Louvain-la-Neuve. Blijkt dat het aldaar laatst bekende postadres van Patrick Van Molle 397 Rue de Merode in 1060 Brussel is. 1979 is het jaar waarin Patrick aan die universiteit zijn laatste diploma romaanse filologie behaalt.
Intussen gaat ook Ivan Schamp op zoek. Hij traceert een Patrick Vanmolle in Woluwe-Saint-Lambert. Die Vanmolle wordt aan elkaar geschreven, terwijl onze Patrick een naam heeft in twee delen heeft: Van Molle. Voor de zekerheid stuur ik toch een bericht naar de aaneengeschreven Vanmolle uit St.-Lambrechts-Woluwe. Geen antwoord. Daarna blijft het lange tijd stil, maar op 3 mei 2015 stuurt ene Lionel Thelen me de tekst van een koninklijk besluit, waaruit blijkt dat er in 2014 bij de federale overheidsdienst Justitie een Patrick Van Molle met pensioen gaat, een raadgever. Wie is die Lionel Thelen eigenlijk? Ik speur het internet af en zie dat Thelen bij de gemeenteraadsverkiezingen de lijst van Ecolo in Chaudfontaine trekt. Ik stuur de groenen een mail. Via volksvertegenwoordiger Wouter De Vriendt geraak ik aan Lionels persoonlijke e-mailadres. Op 14 mei 2015 krijg ik een bericht: 
‘Je ne saurai guère vous en dire plus : Monsieur Van Molle dirigeait un service au sein du Ministère (SPF) de la Justice et a pris sa pension en août dernier. Je ne sais rien de plus sur lui malheureusement : j'ai brièvement travaillé en sa compagnie de 2002 à 2003 et cela fait donc un sacré bout de temps que je n'ai plus eu de nouvelles de lui... J'en suis désolé.’ 
Het is voor het eerst dat mijn blog de aandacht van een Waal trekt. Maar het kan nog heftiger. Op 10 juni 2015 ontvang ik reactie uit… Italië: 
We met in 1974 attending a congress in Italy. I was in Leuven and Oostende at his home. He was in Italy (I lived in Milan at the time). He was no longer married. Lost any track in a couple of years. (Sorry I can only read Nederlands).’ 
De mens die me schrijft heet Giulio Soravia. Ik googel 's mans naam en kom op de site van de universiteit van Bologna terecht. Soravia is daar 'Professore a contratto a titolo gratuito Vicepresidenza della Scuola di Lettere e Beni culturali.' Is dat niet straf?!
Intussen is de zoektocht afgerond, zo mag ik wel stellen. Via via kreeg ik een adres in het Brusselse toegespeeld, hetzelfde als dat waar Ivan Schamp eerder een aaneengeschreven Vanmolle vindt. Daar woont blijkbaar toch een in twee woorden geschreven Van Molle, voornaam Patrick, geboren in 1949. Weer schrijf ik een brief, weer krijg ik geen antwoord. Ja, zo kennen we hem, dit is waarlijk de Patrick waarnaar ik op zoek ben.

[In DLVuurtorenwachter dateert deze post al van 2017, ik heb hem later opnieuw geredigeerd en nu, in 2021, stuur ik hem door naar de FB-groep Bredene Voor & Van Iedereen.

Patrick was hier niet bij,

maar wij wel. Wij wel!

www.youtube.com/watch?v=N5nDMNsB1mY

vrijdag 13 januari 2017

André Gide kijkt in het hart van het stalinisme

— André Gide in de USSR. —
Enige tijd geleden stoot ik in een Trotskibiografie op een passage die meldt hoe de Franse schrijver André Gide de uitgerangeerde revolutionair danig aan ‘t lachen weet te brengen. Ik schrijf er een stukje over: Trotski lacht zich een bult.
Waarna mijn aandacht weer naar andere zaken uitgaat, zoals naar het Amerikaanse Partisan Review waarin ik verleden jaar beginnen bladeren ben. 
Zo nu en dan neem ik weer een nummer van dat tijdschrift ter digitale hand. Zodoende ontmoet ik schrijvers waarvan ik nooit eerder iets gelezen heb en die me nu tot nieuwe stukjes inspireren: Mary McCarthy en John Dos Passos.
Inmiddels ben ik aan de jaargang 1938 toegekomen en in het tweede nummer van dat jaar kom ik onverwachts weer André Gide tegen. In een artikel komt hij terug op het boek dat Trotski zo aan ’t lachen heeft gebracht. Dat artikel heet Second Thoughts on the Soviet Union en als je op die in ’t rood gezette titel drukt dan leidt het wereldwijde web je in enkele seconden — O wonder! — rechtstreeks naar de betreffende bladzijden die zich voor je verwonderde blik ontvouwen.
Gide meldt erin dat zijn Retour de l’U.R.S.S. door andere meereizende schrijvers negatief beoordeeld wordt. Hij weet waarom. Hij heeft immers goed gezien welke inspanningen de Russische regering zich getroost om de buitenlandse bezoekers ter wille te zijn. ‘Wat maakt dat ik meteen op mijn hoede ben. Ik ben bang dat ik me zal laten omkopen. De ongehoorde winsten die ze me in Rusland voorschotelen boezemen me angst in. Ik ga niet naar de Sovjet-Unie om privileges te herontdekken.’ En dan zegt hij: ‘Deze die me daar opwachtten waren schandalig.’
‘En waarom zou ik dat niet zeggen?’ vraagt hij zich retorisch af.
‘De dagbladen in Moskou hadden me geleerd dat daar in enkele maanden tijd 400.000 exemplaren van mijn boeken verkocht waren. Ik laat het aan de lezer over om de auteursrechten te berekenen. Had ik achteraf een lofzang op de USSR en op Stalin geschreven dan had ik een fortuin vergaard!’
Hij vertelt over collega’s, die in de USSR vertalingen op stapel hadden staan. De voorschotten die ze daarvoor kregen konden ze niet mee naar huis nemen. Ze liepen antiekzaken en tweedehandswinkels af, niet wetend hoe ze al die miljoenen roebels kwijt konden raken.
Neen, zegt Gide, als ik me negatief over de USSR uitlaat dan komt dat zeker niet doordat ze me daar slecht behandeld hebben. ‘Maar, nadat ik me met veel moeite had kunnen ontdoen van de gecontroleerde officiële wereld, had ik kennis gemaakt met een aantal stukwerkers wier inkomsten niet meer dan vier, vijf roebels per dag bedroegen. Hoe verwachtte men dan dat ik me zou voelen wanneer ik naar een banket ter mijner ere moest gaan?’  En hij beschrijft het banket dat schandalig overdadig is.
Gide heeft de ballon van de stalinistische bureaucratie doorprikt: ‘Ze mogen dan partijleden zijn, in hun hart is er niets van communisme te vinden.’ En hij besluit met een paragraafje dat te mooi is om door mij vertaald te worden: ‘But we shall not turn our face to you, O glorious and grieving Russia. If first you were an example to us, now, alas! you show in what engulfing sands a revolution can sink.’

Flor Vandekerckhove