zondag 31 januari 2016

Hendrik Conscience en ik (3)

— De Oostendse Oosteroever gezien vanuit de vuurtoren. In onze toe-eigening van Consciences Leeuw
wordt dit het gebied waar de strijd zich afspeelt. (Foto Jo Clauwaert)

Wie zich vandaag Consciences Leeuw van Vlaanderen toe-eigent heeft tal van problemen op te lossen, zoveel zelfs dat ik vermoed dat ik tegen die taak niet opgewassen ben. Over mijn falen heb ik hier al een stukje geschreven.
De personages moeten een andere invulling krijgen, da’s al een van de problemen. Waarom zou Machteld vandaag nog maagd zijn? Deze XXIste eeuw heeft geen maagd nodig, maar een krachtdadige, vrijgevochten vrouw die van alle markten thuis is. Dat personage heb ik al geschetst in een stukje dat je hier vindt. Ook Jan Breydel, Pieter De Coninck en de andere heren uit Consciences boek moeten zo’n nieuwe invulling krijgen.
Wie denkt dat we hiermee de geest van Consciences werk verraden, vergist zich. Net zoals zijn Leeuw wordt onze toe-eigening een verhaal over uitbuiting en het verzet daartegen, vandaar de titel: Rooie Machteld en de uitgezogenen.
— Robrecht was de graaf van Vlaanderen en woonde in het slot van Wijnendaele. In onze toe-eigening
is Robbe een schipper, hij voelt zich thuis in de bar die Het Slot heet. (© Jo Clauwaert) —
Nog een probleem. Waar speelt de strijd zich af? Waar laat Conscience het gevecht plaatsgrijpen? Gwyde koos de Groeningekouter in Kortrijk uit als slagveld’. 
De akkers van weleer zijn inmiddels verkavelingen geworden, ons strijdtoneel kan daardoor niet langer een kouter zijn. Maar kijk, dit is wat Conscience in eerste instantie op zijn Groeningekouter laat gebeuren: ‘Reeds des anderdaegs, terwyl het ambacht der timmerlieden aen de stormtuigen werkte, werden de andere Vlamingen buiten de stad geleid om de begrachting (…) te graven. (…)’ Een begrachting buiten de stad! Wel wel.
Bovenaan dit stuk staat een foto van de Oostendse Oosteroever. Als begrachting kan dat tellen, vind ik. Het dok kan de functie van Consciences Groeningekouter gemakkelijk overnemen. Zompiger kun je het niet bedenken. De ons toegeëigende Leeuw situeren wij bijgevolg niet in de beemden, maar aan de Oostendse Oosteroever.
Robrecht kan vandaag geen graaf van Vlaanderen meer zijn, in het slot Wijnendael kan hij niet meer wonen. Nochtans, zo werpt u tegen, ligt het in onze bedoeling een gothic novel te produceren. In dat genre is een oude vervallen burcht wel op zijn plaats. Maar… Hoe zal de Oostendse Oosteroever er in de toekomst uitzien? Er is geen mens die ’t weet. De mooie luchtfoto die boven dit stukje staat is recent, maar veel bouwwerken die daarop links en rechts van het dok te zien zijn tref je daar nu al niet meer aan.
Alleen het verste stuk aan de linkerkant blijft behouden. Daar verplaatsten we dan ook de stek van Robrecht naartoe, het slot Wijnendael. Ons hotel heet Het Slot en in de bar op de benedenverdieping voelt schipper Robbe zich goed thuis.
Flor Vandekerckhove
(Vervolgt)

zaterdag 30 januari 2016

Hendrik Conscience en ik (2)

— De Machteld van de XXIste eeuw is bijlange geen maagd meer. In de gothic novel Rooie Machteld en de uitgezogenen wordt ze een hoer met een missie. In dat verhaal in wording speelt ze overigens de hoofdrol. © tekening Jo Clauwaert. —

AL LANG probeer ik me het meesterwerk van Hendrik Conscience toe te eigenen. Ik heb dat hier al eens verteld. Ik wil weten wat ik nog met Consciences helden kan aanvangen, bijvoorbeeld met de maagd Machteld.
Conscience komt, naar eigen zeggen, woorden te kort om zijn heldin te beschrijven: Onmogelyk is het de lieflykheden dezer jonge maegd te beschryven.’ Maar hij doet het vervolgens toch: ‘Hare wangen waeren zoo zachtjes door ontellyke purpere adertjes gekleurd, dat het fynste roozenblad op haer aenzicht eene vale vlek ware geworden; de oogen zoo blaeuw als de hemel en de lippen zoo rood als twee boordjes van scharlaken fluweel.’ Daarmee houdt het niet op: ‘Wanneer hare grimlach, zoo zoet en zoo zalig als de hoop der menschen, haren engellyken mond bewegen deed, kwamen sneeuwwitte tanden tusschen hare lippen heen glinsteren, en twee kleine putjes vormden op hare wangen de kelken der roozen die er op blonken.’
U vindt dat Conscience al te zeer in overdrive gaat, toch vind ik daar een zinsnede in die ik kan meenemen: ‘hare grimlach, zoo zoet en zoo zalig als de hoop der menschen’. Niet glimlach maar grimlach. Da’s is een oud woord, synoniem voor grijns, een bittere lach. Tegelijk is die grimlach, zegt Conscience, ‘zalig als de hoop der menschen’. Wat een prachtige tegenstelling, wat een botsing van tegengestelden! De tegenstelling is zo groot dat ik eerst vermoed dat er een zetfout in ’t spel is. Als ik nog eens naar de bib ga, moet ik dat eens opzoeken, zeg ik, in recentere uitgaven van dat boek. Waren glimlach en grimlacht ooit synoniemen? Het zal hoe dan ook de pret niet drukken, een grimlach, zalig als de hoop van de mensen is een buitenkans die ik niet laat liggen.
De nieuwe Machteld zal uiteraard geen maagd zijn, want het maagdendom is in een moderne maatschappij niet langer relevant. Of haar lippen op scharlaken fluweel lijken zal me worst wezen, en dat geldt ook voor de putjes op haar wangen. Maar ze zal wel over een grijns beschikken die de hoop der mensen uitdrukt.
De Machteld waarmee de XXIste eeuw iets kan aanvangen zal een harde tante zijn. Wanneer alle mannen de strijd opgegeven hebben, zal zij de vonk leveren die het vuur weer hoog laat oplaaien. Dat zal gebeuren in een verhaal dat weliswaar nog gemaakt moet worden, maar dat toch al een naam heeft: Rooie Machteld en de uitgezogenen.
Zie haar daar staan, op dat balkon voor 't raam, uitkijkend over de dingen, terwijl ze een hasjpijpje rookt. En kijk vooral naar die grimlach die de hoop van de mensen uitdrukt.
(Vervolgt)

vrijdag 29 januari 2016

Hendrik Conscience en ik (I)

— 1998. Schema voor een feuilleton waarin ik Consciences Guldensporenslag koppel aan de strijd tegen de hormonenmaffia. —

SOMS lukt het van geen kanten. Al vele jaren probeer ik me De leeuw van Vlaanderen toe te eigenen, meesterwerk van Hendrik Conscience. Ik wil onderzoeken hoe ik Consciences helden weer tot leven kan wekken. Wat kun je nu nog aanvangen met een maagd? Welke rol speelt de beenhouwersbaas in deze laatkapitalistische maatschappij? Wat bedenk ik bij de voortvarende Robrecht, graaf van Vlaanderen?
Mijn eerste poging dateert van 1998. In dat jaar begin ik een avonturenroman te schrijven die zich afspeelt in het milieu van de hormonenmaffia. Het Visserijblad begint tezelfdertijd een feuilleton te publiceren dat uiteindelijk 24 afleveringen zal tellen. De vlag waaronder dat feuilleton vaart, De slag der sporen van hormonen in het vlees, dekt goed de lading, want ik verweef daarin Consciences Slag der gulden sporen met de moord op veearts-keurder Karel Van Noppen, een actuele kwestie in het Vlaanderen van de jaren negentig.
Het blijkt het slechtste verhaal te zijn dat ik ooit geschreven heb. En ik weet hoe dat komt. Maand na maand, vierentwintig maanden lang, heb ik er een hoofdstuk aan gebreid, ook als daar geen tijd voor was. Elke maand heb ik dat hoofdstuk gepubliceerd, ook als ik er niet tevreden over was. Wat ik toen over mezelf geleerd heb is dat ik onder druk van zo’n deadline wel een roman kan schrijven, maar alleen een slechte.
Die roman mislukt, maar het plan om me Conscience toe te eigenen blijft overeind. Op de fundamenten van De slag der sporen van hormonen in het vlees bedenk ik een nieuwe plot. Het verhaal wordt naar de toekomst verplaatst. In mijn hoofd wordt het een graphic novel, een vertelling die zich afspeelt in een gothic wereld van levende doden. Consciences Machteld wordt een strijdvaardige hoer. (Over die Machteld schreef ik hier al een stukje.) Weversbaas Pieter De Coninck wordt een mensensmokkelaar en beenhouwer Jan Breydel een geweldenaar die de vuile klusjes opknapt.
Het scenario van Rooie Machteld en de uitgezogenen is klaar, al lang zelfs. In deze blog schreef ik er op 20 augustus 2014 al een stukje over. Het staat hierMaar de graphic novel is er nog niet, bijlange niet. Het is niet voor niets dat ik dit stukje open met ‘Soms lukt het van geen kanten.’ Komt die strip er of komt hij er niet? Pfffff, ik weet niet wat ik ervan moet denken. 
(Vervolgt, tegen beter weten in)

vrijdag 22 januari 2016

Bredene by Night



Veel meer dan een straat was het niet, Bredene by Night, maar er kwam wel veel volk naartoe naartoe om te dansen. De dansers kwamen met de tram, met de fiets of met de automobiel en sommigen kwamen te voet. Mods deden het met de scooter, rockers per motocycle en zelf reed ik met een mobylette. 
Een toeristische gids uit die tijd vermeldt dertien dansgelegenheden: King, Djinn, Queen Mary, Cosmo, Wig-Wam, Liliane, Parasol, Elysée, Lekkerbek, Bambi, Sint-Christophe, Devos en The Lord. Da’s niet weinig voor een wijk waar pakweg 2000 mensen woonden. Bij die dertien hield het niet op. Er waren ook nog Duinhof-Arena en Espérance, en in een zijstraat had je de Tijl. Wanneer je Bredene by Night afwandelde richting De Haan, kon je onderweg ook dansen bij Maureen (Rozenlaan), in Boerhof (Duinhoevelaan) en in de Hippodroom (Duindoornstraat), en bij Diane, in de Kerlinga, The Zebra en Blutsyde. Wat het aantal op drieëntwintig bracht. Niet meegerekend was het openluchtplein voor de kiosk waar The Swallows de dans aanzwengelden. Ja, jonge lezers, zo ging het er daar in de sixties aan toe, althans in de zomer. 
Na het dansen trokken sommigen onverrichter zake weer naar huis, omdat ze, zoals dat heette, geen 'scheer' hadden kunnen doen. Ze fietsten naar Oudenburg of ze vlamden naar Charleroi. Wie gescoord had daarentegen bleef in de wijk slapen. En de kans om een scheer te doen was groot, zo blijkt uit de cijfers. In 1967 resulteerde dat in maar liefst 1.181.300 (!) overnachtingen. De gelukkigen vonden een bed in een van de 15 hotels, 32 pensions, 444 zomerappartementen, 30 campings, 14 homes en 3 slaapgelegenheden die in de Bredense statistieken als sociaal toerisme omschreven werden. Niet opgenomen in die statistieken waren zij die de nacht in de duinen doorbrachten. Er waren dus 539 opties om op loopafstand van een nachtrust te genieten die meestal kort en altijd heet was.
Ten slotte wil ik nog beklemtonen dat alle vernoemde cijfers uit Zoeklicht op Bredene (1968) komen, een boek geschreven door een flik, en dat ze derhalve correct genoemd mogen worden.

[Deze post dateert van 2016. In 2021 redigeer ik hem opnieuw, ten behoeve van de FB-groep Bredene voor en van iedereen.]

Ook dit e-boek van Flor Vandekerckhove is gratis voor wie erom vraagt. 

Vragen doe je via liefkemores@telenet.be.


donderdag 21 januari 2016

Lelijk als de nacht


We waren lelijk, maar daar gaven we niet om, we zagen elkaar toch nooit overdag. Alleen in 't duister van de nacht ontmoetten we elkaar, minstens drie, vier keer per week, soms nacht na nacht, en zo deden we dat een hele liefdeszomer lang. Het was onze lange hete zomer. Paula, Gloria, Claudia en ik ontmoetten elkaar gevieren in donkere stegen. We deden ‘t met elkaar in volmaakt verduisterde vertrekken, in onverlichte kamers van leegstaande huizen waar niemand ons zag binnengaan of buitenkomen. En als we echt veel zin hadden, maakten we een afspraak aan de bosrand, wij gevieren, waarna we ’t donkere woud introkken, waar we elkaar in een wilde orgie namen op een bed van dennennaalden. De dieren stoven uit elkaar bij ’t aanschouwen van ons schouwspel en de vogels vloden heen. Ja, ’t was lelijk, maar we waren jong & heet en we hadden lak aan het morele kader dat mooie mensen voor ons bedacht hadden. Ja, we waren lelijk, maar 't was wel een mooie tijd.
Flor Vandekerckhove





In 2022 publiceert uitgeverij De Lachende Visch een nieuw e-boek van Flor Vandekerckhove. Honderd titelloze eenparagraafverhalen wordt ingeleid door Flors oud-leraar Nederlands Alfons Vandenbussche.



De e-boeken van Flor Vandekerckhove zijn gratis voor wie erom vraagt. Vooraf bestellen kan. Het boek wordt u dan per e-mail toegestuurd zodra het in het rek van De Weggeefwinkel komt te liggen. Vraag erom via liefkemores@telenet.be

maandag 18 januari 2016

Naar ‘t Hazegras



De laatste honderd dagen. Hoedjesdag!↗︎ We waren vast van plan om een voorafname op onze volwassenheid te nemen, die, dachten we, vlak om de hoek lag. We hadden rare hoedjes opgezet, de schoolpoort dichtgekwakt. Opgehitst door onszelf trokken we verder. We hadden het zo heet dat we onze jassen moesten ontknopen, ’t was winter. De hoeren — het woord sekswerker bestond nog niet — die ons van verre hadden horen aankomen, sloten haastig de deuren. Eén deur zwiepte toch open, een matroos strompelde buiten. Iemand gooide, wreed lachend, de rest van zijn kleren achter hem aan. Ik herkende het meisje uit mijn wijk, nauwelijks ouder dan ikzelf. Ze boog zich voorover om ‘s mans pots op te pakken. Een rokje dat nauwelijks langer was dan de riem die het ophield, onbeschaamd toonde ze haar broekje. Onze groep trok verder. Zelf liet ik me een beetje afzakken, stak me weg in een portiek, smeet dat rare hoedje weg en keerde weer naar de plek waar dat meisje was.

Flor Vandekerckhove↗︎


[In DLVuurtorenwachter dateert deze post van 2016. In 2022 redigeer ik hem opnieuw ten behoeve van de FB-groep Oostende Nostalgie.]

zondag 17 januari 2016

Esau & Jacob


— Jager Esau drinkt de soep waarmee boer Jacob hem de erfenis afgekocht heeft. De landbouw neemt het over van de jacht. —

Er zijn haast geen vissers meer in Oostende. Da’s vreemd, want tot halverwege de XXste eeuw was dat nog een echte vissersstad. Wat is er eigenlijk gebeurd? Wanneer is ’t slecht beginnen gaan? Komt het door die van Zeebrugge? Is het de schuld van de Europese Unie? De kabeljauwoorlogen? De sossen? D‘Ollanders’? Zoveel mensen, zoveel meningen. (Alleen de reders blijven, vreemd genoeg, altijd buiten schot.)
Kent u het verhaal van de tweelingbroers Esau en Jacob? De eerste was een jager, de tweede een boer. Esau, de eerstgeborene, placht bij nacht & ontij op pad te gaan. Veelal kwam hij uitgehongerd thuis, vuil en smerig, stinkend naar ’t zweet. Moeder Rebecca vond dat maar niets. Haar oudste had, zei ze, geen manieren. Jacob daarentegen was haar keppe. Hij zorgde voor de lochting. In tegenstelling tot zijn broer was hij altijd proper gewassen, geschoren en gekamd. En zijn lochting leverde altijd wel iets op: patatten en tomatten op een roe, zoals Ivan Heylen het destijds zong.
Voorzien van zijn goeie manieren stond Jacob in het deurgat weer eens Esau op te wachten. Het was al laat toen die eindelijk opdaagde. Scheel van de honger vroeg hij Jacob om een kom soep. Linzensoep, wat dacht je? Voor iets hoort iets, zei de gemanierde, maar voor de rest ook zeer geslepen Jacob, ik zal je soep opwarmen, maar alleen als je afstand doet van je eerstgeboorterecht. Esau die, zoals gezegd, scheel van de honger was verkwanselde daar, op dat moment, zijn erfenis. De voedselproductie zou in de toekomst niet langer de wilde jager toebehoren, maar de tamme boer.
Deze historie, die in de Bijbel staat en dus gebaseerd is op waargebeurde feiten, is 't verhaal van de neolithische revolutie, een omwenteling die 7.000 à 10.000 jaar geleden heeft plaatsgevonden. Verwonderlijk is 't dus niet dat er nu haast geen Oostendse vissers meer zijn. Verwonderlijk is wel ze — jagers toch?! — het nog zo lang uitgehouden hebben.
Flor Vandekerckhove



vrijdag 15 januari 2016

En opeens waren het er 1460


Het boek komt helemaal uit Amerika en nu ligt het hier voor mij, Symphony for the City of the Dead, een werk over de zevende symfonie van Sjostakovitsj, de Leningrad symfonie. Ik heb er lang op gewacht en wil het nu dolgraag lezen. Ik ga voor het raam zitten, voeten op de bank, deken over de benen en ik sla het boek open. Maar eerst moet ik naar mijn mailbox kijken, want — ping! — er is post.
De openbare bibliotheek van Oostende meldt me dat er een boek klaar ligt. Dat heb ik uit de bib van Avelgem laten overkomen, want in dat dorp hebben ze werken waarvoor ze in Oostende de neus ophalen: Vasili Grossman en het Rode Leger 1941-1945. Een schrijver in Oorlog. Ik werp de deken van me af, neem de tram, haal het boek in huis, installeer me weer voor het raam en denk na. Welk boek ga ik eerst nuttigen? Sjostakovitsj of Grossman?
Weer klinkt de bel, ping! In de postbus valt nu een bericht van het Masereelfonds dat me vraagt of ik in Oostende een gesprek wil modereren tussen Tine Hens, Stephen Bouquin en John Crombez. Die drie hebben niet alleen met elkaar gemeen dat ze linkse mensen zijn, maar ook dat ze onlangs een links boek geschreven hebben. Ja, ik wil dat wel doen, dat gesprek modereren, maar neen, ik heb die boeken niet gelezen.
Dat vindt ‘t Masereelfonds geen probleem. Ik mag de werken gratis afhalen. Ik werp de deken van me af, neem de tram, haal ook die boeken in huis en installeer me weer voor het raam dat nog nauwelijks licht doorlaat, want op de vensterbank ligt bovenop Sjostakovitsj (456 pagina’s) en Grossman (458) nu ook Het klein verzet, 292 pagina’s, van Tine Hens en Helemaal anders, 254, van Stephen Bouquin. Een stapel papier, 1460 pagina’s dik, belemmert me het uitzicht. In die stapel moet ik nu bladzijde na bladzijde verlichting proberen in vinden. Maar eerst ga ik een beetje bladeren.
Bouquin vindt dat het tijd wordt ‘dat de linkerzijde zichzelf heruitvindt, van woede en hoop een kracht maakt en het helemaal anders aanpakt.’ Ik blader door Helemaal anders en stoot op boude uitspraken. De auteur pleit voor ‘een politiek van ongehoorzaamheid’ die uitmondt in ‘een nieuwe grondwet’. Krasse taal, maar toch niet krasser dan wat de bende van De Wever zegt, want ook die wil een nieuwe grondwet, zij het een andere dan deze die Bouquin op ’t oog heeft. Het is een op 't eerste gezicht theoretisch boek dat ons ‘inzicht en kennis’ wil bijbrengen, ons wil laten ‘verder kijken dan het hier en nu.’
Kijken naar het hier en nu is dan weer wat Tine Hens doet. Want, zegt ze, ‘Het is niet omdat een mens in theorie weet dat het anders moet, dat hij het ook anders doet.’ In heel Europa gaat ze op zoek naar vormen van klein verzet tegen het idee dat TINA heet, There Is No Alternative. Is het mogelijk, vraagt ze zich af, dat dergelijke initiatieven ‘de economie heroveren’?
Indien u zich dat ook afvraagt of indien u de mening toegedaan bent dat links zich moet heruitvinden, dan moet u op woensdag 20 januari om 20 uur zeker naar het dienstencentrum De Boeie in Oostende trekken. Daar, in de Kerstraat 35, gaat John Crombez, voorzitter van de sp.a,, in gesprek met die twee auteurs.
Men zegge het voort!
Mij ga je een tijdje niet meer horen, want ik heb eerst nog een stapel leesvoer te verwerken. Oei — Ping! — daar gaat dat belletje weer. 
Flor Vandekerckhove

° Stephen Bouquin,  Helemaal anders. Uitg. Critica. 254p. ISBN 9789082383003. Prijs 15.00 €.
° Tine Hens, Het klein verzet. Uitg. EPO 2015, 3de druk. Paperback 292p. ISBN: 9789462670044. prijs: 20.00 €.

woensdag 13 januari 2016

Een golfbreker is (g)een strandhoofd


Ik heb het hier al eens gezegd: het blijft moeilijk dat Nederlands. We blijven ermee worstelen. Dat blijkt ook nu weer in een stukje dat ik onder de titel Fotoclub De Duinentrekkers gepubliceerd heb. Daarin heb ik het terloops over een foto waarmee ik ooit een wedstrijd gewonnen heb, een foto van een golfbreker.
Daar heb ik een commentaar op gekregen vanwege Dirk Reunbrouck, in de volksmond bekend als Dirksje: ‘Ja, ik weet het, ‘t is muggenziften, maar in je stukje spreek je over de foto van een golfbreker. Maar was dat wel een golfbreker? Was het geen strandhoofd?’ En hij legt me het verschil uit. ‘Een golfbreker is een dijk of een wal die meestal evenwijdig aan de zee gebouwd wordt. Bedoeling ervan is de kracht van inslaande golven te verminderen. De strekdammen voor de havens van Oostende en Zeebrugge zijn golfbrekers.’ Wat ik in dat stukje een golfbreker noem is iets anders. Dat is een strandhoofd. ‘Zo’n strandhoofd wordt dwars op de golven gebouwd. Het bouwwerk dient niet om de golven te breken, maar om te beletten dat het strand erodeert, dat het met andere woorden wegspoelt.’
Dat vind ik straf. Maar Dirksje blijkt gelijk te hebben. Hij stuurt me een artikel op dat zijn woorden beaamt. Bij dat artikel staat ook een luchtfoto die ik hier overneem. We zien een strand met een aantal golfbrekers die er geen zijn, want het zijn strandhoofden. Het onderschrift luidt als volgt: ‘Opeenvolgende strandhoofden resulteren in de loop der tijden in het typische zaagtandpatroon van de kustlijn. Het sedimenttransport evenwijdig aan de kust veroorzaakt aanzanding aan de bovenstroomse zijde van het strandhoofd en erosie aan de afwaartse zijde.’ Zelf begrijp ik de begrippen bovenstroomse en afwaartse zijde niet zo goed, maar het zaagtandpatroon is op de foto wel duidelijk te zien.
Dat is toch wel godgeklaagd, vind ik. Ik ben zevenenzestig. Bijna zestig jaar loop ik al langs ’t strand, en nog nooit heb ik op dat zaagtandpatroon gelet. Is dat niet erg? En nooit eerder heeft iemand me gezegd dat een golfbreker geen golfbreker is maar een strandhoofd. Is dat niet merkwaardig?
Maar nu valt me opeens iets te binnen. De pier, het staketsel… zeggen we daar in onze contreien ook niet ‘t hoofd tegen? ’t Hoofd is dus een groot uitgevallen strandhoofd, net zoals de door ons verkeerdelijk genoemde golfbrekers kleinere strandhoofden zijn.
Pffff, ik weet niet wat er verder mee moet aanvangen. Moet ik voortaan strandhoofd schrijven waar ik golfbreker bedoel? Wat denkt Dirksje daar eigenlijk van? En wat denkt u ervan? Eerst dacht ik het nog op te lossen door het in de toekomst alleen nog, op z’n West-Vlaams, over de katéje te hebben, maar dat lost het probleem niet op, want wat is dat dan zo’n West-Vlaamse katéje? Is ‘t een golfbreker of is ’t een strandhoofd? Mag je alleen maar ’t hoofd een katéje noemen? Of net niet?
Flor Vandekerckhove

P.S.1: Dirk Reunbroeck laat me achteraf nog iets weten over die bovenstroomse en afwaartse zijde, uitdrukkingen die ik niet goed begrijp. ‘Dit’, zo zegt hij, ‘heeft te maken met de stromingen. Aan onze kust is de vloedstroom sterker dan de ebstroom en zet dus meer zand af aan de westkant van het strandhoofd. Op de foto zie je aan de westkant van het strandhoofd goed de verzanding.’ Ik kijk naar de foto en moet eerlijk toegeven dat ik dat helemaal niet zie. Wat ik wel zie is dat het strand in de verte smaller is dan vooraan op de foto, maar da’s wellicht niet ter zake doend. Ik zie ook dat het water tussen twee golfbre… sorry strandhoofden verder oprukt dan op de plek waar die strandhoofden de golven gebroken hebben. Vandaar dat we, blijkbaar verkeerdelijk, denken dat het golfbrekers zijn. Maar ben ik dan verkeerd wanneer ik zowel links als rechts van die strandhoofden evenveel zand zie liggen?

P.S.2: En dit is wat germanist Gilbert Vanleenhove me over golfbrekers en strandhoofden laat weten: 'Ook al lijken al die benamingen op het eerste gezicht een beetje synoniem van elkaar, toch maakt Van Dale ook een onderscheid in de functie van die bouwwerken. Het zal wel zo zijn dat deze termen voor technisch gebruik meer verfijnd worden. Dirk heeft dus ongetwijfeld gelijk. In de volksmond echter is een strandhoofd nog altijd een golfbreker.  En als we dat lang genoeg blijven gebruiken, dan wordt dat misschien écht zo. Ook al vind ik ‘katéje’ minstens even aantrekkelijk.'

zaterdag 9 januari 2016

Gevaert Fotoclub Bredene



HET CLUBJE heette officieel GEVAERT FOTOCLUB BREDENE, maar wij zeiden 'de fotoclub van Chris Stuyts', hij was er de bezieler van. Misschien is hij het wel die bovenstaande foto gemaakt heeft; mooi beeld trouwens: van links naar rechts Bert Tas, Erik Poppe, Roland Vanmassenhove (†), Christiaan Charlé (†), Pierre de Maeyer, Gilbert Coenye, Flor Vandekerckhove, Hugo Pauwels.
We schakelen Ivan Schamp in, hij heeft destijds niet alleen alles opgeschreven, hij heeft het ook bijgehouden. Ivans notities leren ons dat bovenstaande foto uit de periode 1964-’66 dateert. We waren pakweg zestien jaar. Ah!
Pierre de Maeyer weet nog heel veel over die fotoclub en hij herinnert zich ook de tragische dood van Chris Stuyts, de voorzitter: 'Chris Stuyts was een ervaren zeiler. Hij is voor de Engelse kust, in stormweer, overboord geslagen, terwijl iedereen onderdeks zat. Niemand heeft het zien gebeuren. Plots was hij weg. Zijn echtgenote is hem dan na anderhalf jaar of meer gaan identificeren in Engeland. Was hij het of niet? Maar hij was nu officieel overleden, niet langer vermist. Zo kwam er zo een einde aan haar financiële moeilijke periode. De verzekeringspremie werd uitbetaald. Dit is in het kort samengevat het trieste verhaal van Chris Stuyts.'

Ook dit e-boek van Flor Vandekerckhove is gratis voor wie erom vraagt. 

Vragen doe je via liefkemores@telenet.be.


donderdag 7 januari 2016

Vier op de schaal van Rastelli

— Enrico Rastelli (1886-1931) —
Hugo Claus slaat als zeventienjarige de ouderlijke deur achter zich dicht om daarna alleen nog met kunst bezig te zijn. De door mij erg bewonderde Victor Serge reist als negentienjarige naar Parijs om daar de Bande à Bonnot op te zoeken. Picasso is negentien wanneer hij naar Parijs trekt om het daar te maken. Op welke leeftijd slaat Kim Cleysters haar eerste balletje? Hoe jong is Mozart wanneer hij zijn eerste noot aanslaat? Op welke leeftijd slaat Kasparov zijn eerste paard? Hoe oud is Al Capone wanneer hij zijn eerste slag slaat? Moraal: je moet er vroeg aan beginnen. En nadat je vroeg begonnen bent moet je er lang mee doorgaan. Daar bestaat een boek over, Uitblinkers, van de Canadese auteur Malcolm Gladwell. Het duurt 10.000 uren, zegt die mens, om ergens goed in te worden.
Ik zie dat je een geeuw onderdrukt, want, zo denk je, nu trapt hij een open deur in. Alsof we dat niet zouden weten: oefening baart kunst. Maar ’t is iets anders wat ik zeggen wil. 
Die snotneuzen weten al op jonge leeftijd waarvoor ze willen gaan en ze doen dat ook, compromisloos. Da’s iets waarin ik mijn eigen negentienjarige zelf niet herken. Op die leeftijd weet ik helemaal niet waarvoor ik wil gaan. Ik weet zelfs niet of ik überhaupt ergens voor wil gaan. Hoe dat komt? Ik zou ’t niet weten. Heeft het met het milieu te maken waarin ik opgroei? Karaktergebreken? Een langgerekte puberteit? Geen kloten aan mijn lijf? Waarbij ’t ene ’t andere niet uitsluit. Het heeft er hoe dan ook voor gezorgd dat ik een laatbloeier geworden ben. Vandaar dat ik je nu iets over laatbloeiers wil meedelen. 
Ik ga al naar de veertig als ik begin te joggen. Haal ik ooit de conditie van die andere veertigjarige, die al van zijn twaalfde aan ’t hardlopen is? Goh neen. Die vroegbloeier blijft voor mij uitlopen. Die valt niet meer bij te benen. Daar bestaan studies van, dat staat in tabellen vermeld, dat is in curven gegoten. Stel dat ik vandaag een muzikaal talent in mezelf ontdek en een piano in huis haal om te oefenen, vier, vijf uur per dag, misschien zelfs acht, want ik ben met pensioen, ik heb tijd. Nooit zal ik het pianospel van dat mens van hiernaast evenaren, want zij oefent al van haar twaalfde.
Dat geldt uiteraard ook voor ’t schrijven, al wordt dat door sommigen betwist. Dat komt echter alleen maar doordat die sommigen denken dat ze kunnen schrijven. Doordat ik vijfentwintig jaar lang redacteur van een tijdschriftje geweest ben, weet ik wel beter.
In een cursiefje heeft Simon Carmiggelt het over circusartiesten: ‘Kober schrijft het ook in zijn klassieke circusboek Die Grosse Nummer (1925). Hij zegt dat de goede jongleurs het pas na jaren brengen tot het beheersen van zes ballen. Maar nóóit acht. Dát kon alleen Rastelli, die dan ook zes uur per dag repeteerde en alleen leefde voor zijn nummer. Voor het bovenmenselijke wonder, dat hij elke avond vertoonde. En dat nooit meer is geëvenaard.’
Terug naar het schrijven. Je hebt weinig auteurs die acht ballen tegelijk in de lucht houden. Wie er vroeg aan begint kan het na vele jaren met zes. Zelf ben ik er pas aan begonnen toen ik de veertig naderde. Meer dan vier ballen zal ik daardoor wellicht nooit in de lucht kunnen houden. Maar, zo zeg ik dan, vier ballen! Op de schaal van Enrico Rastelli is dat niet niks, zeker voor iemand die, toen hij negentien was, geen kloten aan zijn lijf had.
Maar ik ben er nog niet helemaal. Soms laat ik nog een balletje vallen, zoals nu. Het ging nochtans goed, tot hiertoe, maar nu vind ik geen bevredigend slot voor dit stukje. Blijven oefenen, blijven oefenen.
Flor Vandekerckhove


dinsdag 5 januari 2016

Tabakzakken


Bredene, 1960 — Marc en ik zijn tien, elf jaar. Op ’t strand ontwaren wij een oude visser die met zijn pettenstok op een zeehond staat te meppen. Het is hem om de zeehondenhuid te doen, die kan hij verkopen, daar worden tabakzakken van gemaakt. Marc en ik nemen het op voor de zeehond. Terwijl ik met veel misbaar de ouwe van de zeehond probeer weg te houden, holt Marc naar het politiebureau. Onze strategie faalt jammerlijk. De flikken hebben wel wat anders te doen en met lede ogen zien we hoe het inmiddels doodgeslagen beest door die ouwe in een patattenzak wordt afgevoerd. 

Bredene, 2016 — Stel… Marc en ik zijn weer tien en elf. Daar zien we weer datzelfde tafereel. Marc neemt zijn iPhone en belt Gaia. In afwachting dat Michel Vandenbosch ons te hulp vliedt, nemen we een selfie, die ouwe, de zeehond en wij. Marc heeft ook een sms naar de pers verstuurd. De tv stuurt er een ploeg op af. Voor de camera geven we elk onze versie. De politie is intussen door het Blankenbergse Sea Life Center getipt en besluit een perimeter in te stellen. Een drone van de luchtmacht doorklieft het luchtruim. Terwijl we naar de drone kijken krijgt de zeehond nog een dreun. Door de klimaatopwarming dreigt het opkomend tij de perimeter te overspoelen. De drone vliegt op de Thorntonbank te pletter tegen een windmolen. Van de weeromstuit heropent Electrabel een lichtjes gescheurde kerncentrale. De politie onderzoekt de woning van die ouwe. Daar vinden ze geen tabakzakken, wel een wietplant. Reden genoeg om het dreigingsniveau naar 4 op te trekken. In een inderhaast gehouden internetenquête eisen de Bredenaars meer blauw op 't strand. Massabijeenkomsten, zoals de bedevaart naar ’t visserskapelletje, worden afgeschaft. Het vuurwerk van 21 juli mag wel doorgaan, maar alleen binnenskamers. 

Zeemansverlangen

maandag 4 januari 2016

Leren schrijven met Simon Carmiggelt

— Simon Carmiggelt (1913-1987) —
Ik haal Kroeglopen 2 uit de kast, 't wordt tijd dat ik er werk van maak, het houthoudend papier begint te kraken. Gisteren heb ik van Carmiggelt Een Hollander in Parijs gelezen en dat is me niet zo goed bevallen, wat ik destijds ook gelezen heb, is Mijn beter ik van Renate Rubenstein, waarin ze, na de dood van de schrijver en diens echtgenote, haar geheime liefdesrelatie met Simon ontbloot.
Carmiggelt is net als A.L. Snijders een veelschrijver. Dat moet wel, hij levert gedurende vele jaren dagelijks een stukje aan Het Parool, de krant waarmee hij al van in z’n verzetstijd nauw verbonden is. Over die veelschrijverij zegt hij zelf: 
‘Mijn werkwijze verschilt niet wezenlijk van die van romanschrijvers. Vanzelfsprekend, mijn tempo wordt gedicteerd door de krant, ik moet iedere dag zo'n column in Het Parool schrijven. Maar een romanschrijver schrijft per dag evenveel als ik, of meer. Shaw deed het niet beneden de vierduizend woorden per dag. Bij mij is dat veel minder. Het enige verschil met een romancier is, dat ik iedere dag een afgerond geheel moet schrijven.’
In Kroeglopen 2 lees ik iets over een receptie. De schrijver gaat, maar niet van harte. Hij beschrijft de ergernis die hem daar overvalt en gaat er gauw weer vandoor. En dan staat daar het mooie:
‘Het regende hevig.
Dat was wel fijn.’
Daar had het moeten stoppen, vind ik. Maar Carmiggelt breit daar nog een hoop woorden aan. En hij weet dat hij over de schreef gaat: ‘Ach, ik moet dit stukje eigenlijk helemaal niet schrijven, maar die pen gaat door, ik kan er niets aan doen.’ De waarheid is wellicht dat hij de hem toegemeten ruimte in de krant nog niet helemaal gevuld heeft, dat hij bijgevolg nog een beetje door moet gaan. Toegegeven, dat doet weinig af van ‘s mans meesterschap dat hierin gelegen is: 
‘De dingen die je beschrijft moet je wel ergens ervaren hebben, maar je moet ze opnieuw liegen (…) Of iets waar gebeurd is of niet kan de lezer geen donder schelen. Hij moet hetgeen hij leest als waar ervaren, dat is alles.’
Er valt veel van hem te lerent: 
‘Toen ik jong was moest ik leuk schrijven. Mijn verhalen moesten bovendien een plot hebben. Dat hoeft tegenwoordig niet meer. Ik kan nu over veel meer onderwerpen schrijven. Zonder pointe. Zo maar.’
Zonder pointe! Zelf durf ik dat nog altijd niet volop te doen. Ja, er is nog werk aan deze jongen. Ik buig het hoofd voor meester Carmiggelt die ik wellicht nooit zal evenaren. Vertwijfeld door mijn onkunde tuur ik naar buiten en zie dat ’t alweer donker aan 't worden is. Het regent hevig. Dat is wel fijn.
Flor Vandekerckhove

(*) De citaten van Carmiggelt over het schrijverschap komen uit Jan Brokken, Schrijven. De Arbeiderspers, A’dam. 1980.

zondag 3 januari 2016

Wat ik van Herman Moerman geleerd heb

Gemeenteraadslid Henri DEGRAVE, journalist Edward LAUWERS, uitbater Ciné Rialto Pierre VANHAKENDOVER, journalist John HERMANS, de nog jonge journalist Herman MOERMAN (met snor) en Michel BAILLY, journalist van ‘Le Courier du Littoral’. Foto naar aanleiding van de overhandiging van het erelint van Mariakerke Vooruit. (Foto DePlate). Inzet: Herman Moerman aan ‘t werk op latere leeftijd



WANNEER EEN MENS lang genoeg leeft, heeft hij niet één leven achter de rug, maar vele. In een van die levens woon ik in Gent, waar ik mijn brood verdien in de reclame. In kranten plaats ik advertenties en de uitgevers sturen me bewijsnummers, elke week ligt op mijn bureau een verse stapel. Voor wat Oostende betreft is dat ‘het meest gelezen weekblad’ Tips. 
Daarin staat wekelijks een cursiefje. De rubriek heet Tipsy en daarin heeft journalist Herman Moerman (1930 - 2013) het over Oostendse pietluttigheden. Heel mooi geschreven, zo mooi dat ik ernaar uitkijk. En zo komt het dat een plaatselijke journalist uit Oostende me een belangrijk literair inzicht bijbrengt, en meer dan één ook. Hij leert me ten eerste dat schone letteren niet per se grootse onderwerpen torsen. U zult hiertegen inbrengen dat dit geen fameus inzicht is. Is dat niet wat Simon Carmiggelt in Amsterdam al veel langer doet? Die stapt een kroeg binnen, kijkt rond en schrijft er een stukje over. Is dat niet hetzelfde als Tipsy? Toch niet, Amsterdam is Oostende niet en Het Parool is nog iets anders dan Tips. Wie creatief wil schrijven over onbenulligheden van een uithoek moet tevreden zijn met de uitgevers van die uithoek. Dat is het tweede wat ik van Herman leer. Zo iemand publiceert bijvoorbeeld in het meest gelezen weekblad Tips. Het mag je niet beletten om kwaliteit na te streven, en dat is wat Moerman me ten derde leert. 
Ik sla er het Lexicon van de West-Vlaamse schrijvers op na: ‘Als redacteur, naderhand hoofdredacteur van het Oostendse Nieuwsblad van de Kust schreef hij zestien jaar lang een stukje dat hij met Rol Mops ondertekende. Werd nadien uitgever van het maandblad ‘De Kinkhoorn’ (1969-’76) waarin hij als Kor Nuit voor cursiefjes instond. Het meest gelezen werden zijn briefjes onder schuilnaam ‘Tipsy’ in het weekblad Tips (1974-’84).’ Voor Moerman zijn prachtige Tipsy’s aflevert zijn er dus andere geweest, oefeningen die nodig zijn om aan de regel te voldoen die zegt dat je iets goed kunt als je het 10.000 uren gedaan hebt. Herman heeft mij ook wat dat betreft — en dat is nummer vier — op de goede weg gezet. In 1988 begin ik Het Visserijblad↗︎ te redigeren, al in het eerste nummer verschijnt De Laatste Vuurtorenwachter, en kijk nu, meer dan 30 jaar later… Dank je wel, Herman.

zaterdag 2 januari 2016

Coke in je kont



Ik schrik wanneer ik zie dat Grace Jones in 1948 geboren is, ze is een jaar ouder dan ik. Haar memoires leren me evenwel dat zij een leven leidt dat mijn generatie volkomen vreemd is: ‘Eigenlijk stop ik liever een klontje coke in mijn aars dan dat ik het snuif.’ Het is niet dat ik beweer dat ik me in een drugsvrije wereld voortbewogen heb, maar ik weet niet beter of dat coke in een flesje zit. Ik weet uiteraard wel dat Grace het over cocaïne heeft en niet over cola. Maar desalniettemin… In haar kont?!
Flor Vandekerckhove

vrijdag 1 januari 2016

De sleutel van ’t geluk



In 2015 heb ik in deze blog 195 stukjes gepubliceerd, bijna één per anderhalve dag. Dat is veel. Waarom doe ik dat eigenlijk? Laat het me je uitleggen. En volg me, want ik neem een omweg.
In een essay dat ze wijdt aan een boek van David Foster Wallace schrijft Zadie Smith: ‘Hij kan al evenmin met die snelheid worden gelezen, begrepen en genoten als dat we in een weekendje de Goldberg-variaties kunnen leren spelen. Zijn lezer moet zichzelf eigenlijk zien als een musicus, die het blad muziek — de gave van het werk — over de muziekstandaard uitspreidt, en de keuze maakt dit te spelen. Eerst komt er het instuderen, dan de bekwaamheid met het instrument, daarna het tijd doorbrengen met de bladmuziek, en dan het spelen, telkens en telkens weer opnieuw.’
Is dat de manier waarop u, lezer, een boek tot u neemt? Ik denk het niet. Zadie Smith beschrijft daar trouwens evenmin de manier waarop u naar de Goldberg-variaties luistert. Ze heeft een luisteraar van een speciaal type voor ogen, de luisteraar-musicus, en een lezer van een speciaal type, de lezer-schrijver.
— Zadie Smith —
Het citaat van Zadie Smith leert mij hoe het komt dat anderen zo veel boeken uitgelezen krijgen en ik zo weinig. Terwijl andere mensen alweer de waan van de dag aan ’t verorberen zijn, ben ik nog altijd het kleine oeuvre van Isaak Babel aan ’t uitbenen, ‘telkens en telkens weer opnieuw.’
Maar voor ik weer zo'n meesterwerk ‘over de muziekstandaard uitspreid’  keer ik even terug in de tijd. In 1988 neem ik een belangrijke beslissing. Ik sla de deur achter me dicht en besluit me te concentreren op het enige talent — talentje! — waarover ik beschik: schrijven. Ik nader dan de veertig en besef dat ik niet langer mag wachten.
Veel later, op 11 juni 1996, publiceert De Morgen Het foert-gevoel, een paginalang stuk van Douglas De Coninck en Ayfer Erkul. Die journalisten hebben het daarin over de politicus Johan Van Hecke die de voorzitter van de machtigste partij van ’t land is… Dat wil zeggen, geweest is, want ook hij slaat plotsklaps de deur achter zich dicht en verlaat halsoverkop de politiek om alleen nog te doen wat hij niet langer laten kan. De journalisten gaan in de geschiedenis op zoek naar een gelijkaardig voorbeeld en stoten op de troonsafstand van de Britse koning Edward XIII. Ze gaan ook op zoek naar een gewone mens die zoiets gedaan heeft en komen bij mij terecht: ‘Vandekerckhove besluit vuurtorenwachter te worden in Oostende en uitgever van het met opdoeken bedreigde Visserijblad. En boeken schrijven, dat wil hij ook wel.’ In het stuk word ik geciteerd: ‘Je verdient plots een pak minder, maar je leven is zoveel meer waard.’  Ja, in die tijd denken de mensen nog dat ik echt de laatste vuurtorenwachter ben. Maar voor de rest is 't allemaal waar. Dat is wat ik in de schaduw van de vuurtoren meteen ervaar en dat is wat ik nog steeds, zelfs in toenemende mate ervaar: schrijven maakt me gelukkig.
— Seymour Bernstein —
Het is een 90-jarige pianist die me uitlegt hoe dat komt. Op kerstdag kijk ik naar de documentaire Seymour, een leraar uit de duizend. Daarin vertelt pianist Seymour Bernstein dat onze essentie in ons talent vervat ligt. Wanneer je je muzikale talent ontwikkelt, zegt hij, kun je een diepe eenheid bereiken tussen je muzikale en je persoonlijke zelf, zodat muziek en leven op elkaar inwerken, ‘en er een nooit eindigende cyclus van bevrediging ontstaat.’ Wat hij daarmee zegt is dit: in het ontwikkelen van je talent ligt de sleutel van ’t geluk. En wat is ontwikkelen anders dan het ‘telkens en telkens weer opnieuw’ waarover Zadie Smith het in haar essay heeft?

Niet iedereen is van de lange adem. Niet alle lopers doen het in een marathon, niet alle schrijvers kiezen voor de trilogie, niet alle componisten zoeken het in symfonieën. Er zijn er, zoals Erik Satie, die in korte stukjes hun talent ontwikkelen en daarin naar een perfectie streven die in de wereld anders niet te vinden is. Dat is ook wat ik in mijn korte stukjes nastreef. Vandaar dat ik me een motto van A.L. Snijders, de kampioen van de korte stukjes, aangemeten heb: 'Het is al miljoenen malen gezegd, en het zal nog miljoenen malen gezegd worden: de werkelijkheid is zo angstaanjagend groot en wij zijn zo onvoorstelbaar nietig dat er niets anders op zit dan schrijven, schrijven, schrijven, schrijven, schrijven.'  Vijf keer na elkaar dus. Waarna ook u begrijpt waarom ik zoveel stukjes publiceer, ‘telkens en telkens weer opnieuw’.
Er rest daarover, vind ik, nog een vraag te beantwoorden. Getuigt het niet van egoïsme wanneer je je zo sterk op je eigen talent focust? Dat denk ik niet. Toch niet wanneer je 't resultaat ervan wegschenkt. Egoïstisch is het niet wanneer je je gave aan de markt onttrekt en er een gift van maakt. Dat is ook wat Seymour Bernstein daarover zegt: 'I poured it into you.' Hij heeft zijn gave in zijn leerlingen gegoten.
Flor Vandekerckhove

Het boek waaruit ik het citaat van Zadie Smith haal, heet Ik heb me bedacht. Het werd in 2010 uitgegeven door Prometeus. Op het internet staat een interessant interview met Seymour Seymour. In Seymour: An Introduction heeft hij het o.a. over het belang van het oefenen en over het genot van het ouder worden: https://www.youtube.com/watch?v=ePZF7cTugP4