zaterdag 28 november 2015

Noël, met de grond verbonden

Links: Het is niet eenvoudig om nog een foto te maken van het Oudland zoals we dat destijds, ten oosten van de Duinenstraat, gekend hebben. De later aangelegde Hasseltstraat heeft het gebied doorgesneden. Je moet je al op verboden terrein begeven om de restanten te kunnen fotograferen. Rechts: Noël Denys en Flor Vandekerckhove, op 28 november 2015. Noël wordt op die dag 66. 




Dat wij, hier aan de kust, niet in de Zandstreek wonen, is iets wat voor een kind haast niet te begrijpen valt. Staat je ouderlijk huis niet op een boogscheut van het strand? Ligt dat strand niet vol zand? Moet je het dan niet de Zandstreek noemen? Polders zegt u? Daar hebben we ons indertijd alleen maar bij neergelegd omdat tegenspreken geen optie was, de roede werd voor minder bovengehaald.
De ouderlijke grond onder onze kinderlijke voeten heet Oudland omdat hij uit oude polders bestaat. Dat van dat Oudland weet ik nog niet erg lang, net zoals ik nog maar sinds kort weet dat de Duinenstraat oorspronkelijk een dijk is. Het is achter die dijk dat het land droog is komen te liggen en Poldervlakte werd.
Wie je daarvan destijds niet moest overtuigen was Noël. Hij woonde, net als ik, in de Duinenstraat. Aan de oostkant van die straat, achter onze huizen, ontplooide zich ’t gebied waarover ik zo mijn twijfels had. Noël was misschien niet zo’n goeie leerling, maar dat we in de Polders woonden wist hij beter dan wie ook. Zijn vader bewerkte er een lapje grond. Noël werd daar al vroeg bij betrokken. Zaaien, planten, harken, oogsten, spitten. Vooral dat laatste. Hem moest niemand uitleggen dat hij in dikke, vette, zware klei aan ‘t wroeten was.
We groeiden op en ik verloor Noël uit het oog. Dat veranderde toen ik, na tal van omzwervingen, weer in Bredene kwam wonen. Fietsend langs de plekken van mijn jeugd ontwaarde ik her en der oude bekenden. Daar was een fel bebaarde medemens bij die, op lapjes grond die wachtten om bebouwd te worden, ferm aan ’t spitten was: Noël. Later zag ik waar Noël zijn huis gebouwd had. In de auto voor zijn deur: rakel, spa, hark… We zijn weer aan de praat geraakt. Hij was al enige tijd met pensioen, maar het land bewerken was hij blijven doen. ‘Maar gelukkig niet meer in de zware kleigrond die achter ons huis lag’, zei hij.
Waarmee de kwestie in mijn hoofd heropend wordt. Lichtere grond. Komt dat doordat Noël nu ten westen van de Duinenstraat gaan spitten is? Ligt die grond niet dichter bij de plek waar de geuzen rond 1600 de duinen geslecht hebben? Zet Noël zijn spa nu in grond die de geuzen destijds laten overstromen om de Spanjool buiten Oostende te houden? Heeft het aldus aangevoerde zeezand de grond lichter gemaakt? Dan toch een soort zandstreek? ‘’t Is misschien geen zandstreek’ zegt Noël, ‘maar ‘t is toch wel grond met veel meer zand in.’ 

[Deze post dateert oorspronkelijk van 2015. In 2022 redigeer ik hem opnieuw, ten behoeve van de FB-groep Bredene Van & Voor Iedereen.]

donderdag 26 november 2015

Kijk kijk, het Dunegat


GOOGLE ZEGT DAT het een ‘unnamed road’ is en officieel heet het daar Strandpost 2, maar voor ons, Bredenaars, telt alleen ‘duingat’, zeg ‘dunegat’. Bovenaan in de fotomontage plaats ik het oudste beeld dat ik van die weg vind. Het wordt geschoten vanuit een kamer in het inmiddels verdwenen hotel Helvetia. De foto dateert van 1920. Je moet al over de honderd zijn om dat beeld in ’t echt gezien te hebben. Er valt op die foto veel te bekijken. Dit zijn de pioniersdagen, in het Dunegat ontbreken zelfs de banken waarop we allemaal wel eens gezeten hebben om 't zand uit onze schoenen te gieten. 
De kusttram arriveert, er stapt volk in en uit. Aan de overkant van de weg staan twee auto’s te wachten. Is er in die tijd een taxidienst die de gasten naar een van de hotels brengt, die nochtans op wandelafstand liggen?
Links van het paneel BREEDENE staat iets wat ik percipieer als een wachthokje. Mag ik veronderstellen dat daar een politieagent staat, klaar om het schaarse verkeer te regelen? Opvallend is dat het paneel BREEDENE aan deze zijde van de Koninklijke baan staat en niet aan de overkant, zoals wij dat daar nog weten staan hebben. Wat ook opvalt is dat er aan beide kanten van het duingat grote platte duinen liggen die nu verdwenen zijn, ik schreef er in deze blog al een stukje over. 
De hotels die in de Kapelstraat en de Driftweg gebouwd zijn, hebben aan de overkant van de straat een privaat stuk grond waarop hun gasten kunnen verpozen. Of er is een tennisveld, zoals dat het geval is voor het hotel d’Anvers. Dat tennisveld zie je op deze foto niet, maar vooraan rechts zie je wel het hofje van de Helvetia, een pension dat de hoek van de Kapel- en Duinenstraat markeert. Het hofje van het Grand Hotel l’Espérance, dat daar tegenover langs de Driftweg ligt, zien we op bovenstaande postkaart evenmin, maar het is er wel, op onderstaande foto zien we de parasols die de gasten van dat hotel tegen een al te felle zon moeten beschermen.
Die tweede foto toont ons hoe de wijk er in die tijd uitziet, wanneer je die vanuit het duingat bekijkt. Twee heren van stand staan centraal in beeld. Wachten ze op de tram of zijn ze op weg naar ‘het rustoord’ waarover die postkaart het heeft? Wordt daarmee het sanatorium Marin bedoeld, waarover ik eerder al een stukje schreef? Een ding is zeker: hun kunnen we het niet meer vragen.

[De Laatste Vuurtorenwachter postte dit stukje in 2015. In 2021 redigeer ik het opnieuw ten behoeve van enkele FB-groepen die zich over Bredene en de Bredenaars buigen.]

Rode Mustangs en mannen 
met een zwarte moustache

https://www.youtube.com/watch?v=N5nDMNsB1mY


woensdag 25 november 2015

Open brief aan Nieuwsbredene.be




In mijn blog De Laatste Vuurtorenwachter plaats ik korte verhalen. Soms schuren die rakelings langs de werkelijkheid, soms behoren ze tot het rijk van de fantasie en het best geslaagd vind ik deze waarin werkelijkheid en verbeelding nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn. Dat geldt ook voor de 123 verhalen die Bredene als achtergrond hebben. Zo heb ik gisteren een nieuw stukje gepost, een vignet, dat zich in Bredene afspeelt en dat zowel echt als gefantaseerd is. U moet er hier maar eens naar kijken.
Maar in deze brief wil ik het over een ander stukje hebben. Dat heet Veiligheidsniveau 4. De webmaster van Nieuwsbredene vindt dat stuk problematisch. Normaliter plaatst die site een link naar de stukjes die in mijn blog over Bredene gaan. Voor mij heeft dat het voordeel dat ik mensen bereik die anders niet naar mijn blog kijken. Voor de gemeente heeft dat het voordeel dat de lezers beseffen dat literatuur niet het alleenrecht van pakweg Amsterdam of Antwerpen is. Maar het stukje dat Veiligheidsniveau 4 heet, en dat zich in mijn verbeelding nochtans in Bredene afspeelt, zal niet op die site vermeld worden. Dat komt, zo schrijft de webmaster me, omdat de zaak te gevoelig ligt.
Ik wil de kwestie niet dikker maken dan ze is en ik zal zeker niet met het woord censuur zwaaien, want dat is het geenszins. Elkeen die dat wil kan het verhaal hier immers lezen. Maar heb ik begrip voor die beslissing? Ja en neen. Ja, ik begrijp dat men de inhoud van die site wil beperken tot datgene wat 7000 keer ‘vind ik leuk’ oplevert. Neen, want ik vind dat het verhaal Veiligheidsniveau 4 een goed antwoord formuleert op de gevaren die ons, gewone mensen van welke origine ook, bedreigen.
In het verhaal stel ik me de situatie voor van een jonge moslim die er ten onrechte van verdacht wordt gevaarlijk te zijn. Hoe zou een doordeweekse Bredenaar dat ervaren? Is het moeilijk om ons dat voor te stellen? Neen, zegt het verhaal, want we delen allemaal dezelfde dromen. In het betreffende verhaal is dat wel een natte droom, maar dat komt natuurlijk doordat het een satire is, zij het van een vederlichte soort, juist om geen enkele bange blanke man voor het hoofd te stoten.
Veel lezers hebben me laten weten dat ze het verhaal appreciëren. De mooiste reactie kwam van de u misschien wel bekende Rachida Aziz. Zij is moslima en modeontwerpster. Zij schreef me: ‘Heerlijk. Humor is precious indeed. Thx: :-).’
Flor Vandekerckhove

dinsdag 24 november 2015

Vignet: op een terras in Bredene



Sommige dingen kun je echt niet doen, maar soms doe ik ze toch. Zo ga ik een koffie drinken op een caféterras in Bredene. Dat is iets wat ik anders niet zou doen. Zo’n terras in Bredene, dat is niet zoals een terras in Parijs, Brussel of zelfs Oostende. In Bredene is dat anders, ik woon daar. Ik woon daar om de hoek en 't is gênant dat ik een koffie zit te drinken terwijl buren me in 't passeren toeknikken en onder elkaar zeggen: kijk, hij zit daar koffie te drinken. Het heeft met menselijk opzicht te maken, dat weet ik, en ook wel met de hoed die ik gekocht heb, een bolhoed. Je ziet je buren langslopen en je ziet hen denken: kijk, hij heeft nu een bolhoed.
Flor Vandekerckhove

Ook dit e-boek van Flor Vandekerckhove is gratis voor wie erom vraagt. 

Vragen doe je via liefkemores@telenet.be.

maandag 23 november 2015

Veiligheidsniveau 4


ER STOPTE een tank voor de deur. En nog een. En dan nog een. Drie tanks op een rij. Lawaai. Kabaal. Laarzengetrappel. Gesnauw. Geblaf van honden. En dan opeens complete stilte. Spontaan stond ik op, trok mijn pantoffels aan, liep door de gang en opende de voordeur. Nog voor ik as-salamu alaykum kon zeggen stormden vier gewapende soldaten op me af, vier mannen en een hond. Vlam! Ik op de grond. Bovenop mij: de hond. Die begon aan mijn kleren te trekken en de soldaten trokken aan de hond. Scheur! Mijn hemd aan flarden. De hond begon zich op mijn blote borst te concentreren. ‘Zit!’, riep een van de soldaten.  De hond ging bovenop mij zitten. Intussen stroomde mijn huis vol soldaten en politiemensen. Gevechtskledij, lange geweren, korte geweren, kordate gezichten, verwilderde blikken. Sommigen namen strategische posities in, anderen begonnen mijn laden open te trekken. De hond bleef op me zitten, de blik op mijn onderbuik gericht.
Een officier: ‘Ben jij degene die hier woont?’ Ik weigerde zo'n dwaze vraag te beantwoorden. De hond nam dat niet en beet zich ferm vast in mijn broek. Een soldaat trok aan de hond te. En scheur! Mijn broek aan flarden. Daar lag ik nu met mijn kruis bloot voor een bende gewapende mannen. De hond zag er een uitnodiging in en beet in mijn pik. Ik schreeuwde het uit, wat de officier als weerspannigheid duidde. Vier soldaten grepen me vast. Een hield mijn hoofd in een wurggreep, twee hielden mijn armen in bedwang, de vierde kneep hard in mijn ballen. Ze lichtten me zo op en staken me in een van de tanks. Daarna verloor ik het bewustzijn.
Toen ik weer wakker werd had ik het erg koud. In de hoek van de kamer zag ik de hond die rustig op een kussentje sliep. Iemand boog zich over me, ik zag een uniform. Dat uniform was heel dichtbij. Ik voelde de adem van degene die het droeg en ik rook een zwoel parfum dat mijn ogen prikkelde. Op mijn netvlies vormde zich traag het beeld van een politievrouw. Ik zag de golvingen van haar borsten. Ze lachte me toe. Voor ik iets kon zeggen legde ze een vinger op mijn lippen. ‘Zwijg’, zei ze, ‘zeg maar niets.’
Ze ging weg en ik keek haar na. Haar heupen wiegden onder haar uniformrok. Nooit eerder had ik een uniform met zo’n korte rok gezien. En hij zat strak, die rok, wellicht veel strakker dan het reglement dat voorschreef. Ze droeg lange laarzen. Nooit eerder had ik een uniform met zo’n lange laarzen gezien, 't moet zijn dat ze een hoge pief was. Ze kwam terug met een potje waaruit ze zalf nam die ze over haar handen uitsmeerde. Ik probeerde recht te staan, maar voelde dat ik aan handen en voeten gebonden was. En toen begon ze mijn pik te strelen. Ze streelde me zacht maar kordaat, zoals politievrouwen dat wellicht ook doen in de natte dromen van teruggekeerde Syriëstrijders.

zondag 22 november 2015

De begrafenis

Het was al donker toen ik het dorp binnenreed. Ik zag dat mijn jeugdvriendin er nog altijd haar bar uitbaatte. In heel de streek was ze wellicht de enige hoer die had standgehouden, veel middenstand bleef er niet over. Ik parkeerde de auto vlak voor haar deur en proefde de wind die nog altijd de smaak van mijn jeugd in zich droeg. Ik belde aan, wist dat ze door het spionnetje keek. Ik hoorde de zoemer en ging naar binnen. Ze was dikker geworden, de bar was onveranderd. Ze was blij me te zien. De zoen die ze gaf was veelbelovend en nadat we menig glas gedronken hadden, gingen we naar bed. Het vrijen deed me aan zonde denken, aan radio Veronica, warme chocolademelk, The Beatles en deinende korenvelden. Daarna vielen we samen in slaap. Toen we wakker werden, was de avond alweer aan ’t vallen. De begrafenis, waarvoor ik speciaal naar het dorp was gekomen, was gepasseerd, de kerk was dicht, de koffietafel geruimd, de dooie lag onder de zoden. Mijn ouwe vriendin bakte een eitje. Ik rekende af, gaf haar een kus en reed weer naar huis. Onderweg dacht ik aan eros & thanatos, lange wandelingen over 't platteland en dingen die voorbijgaan. 
Flor Vandekerckhove

zaterdag 21 november 2015

Geliefd zijn degenen die gaan zitten

— Geliefd is degene die een vinger tussen de deur steekt —


Over de film Songs From The Second Floor (2000) heb ik het hier al gehad. Inmiddels heb ik ook de vervolgfilms bekeken, want Songs is het eerste deel van een trilogie. Zowel in You The Living (2007) als in A Pigeon Sat On A Branch (2014) gaat regisseur Roy Andersson (°1943) verder met zijn onderzoek naar het menselijk tekort. We zien dezelfde cameratechniek, dezelfde trage acties in keurig opgebouwde studiodecors. We zien dezelfde pastelkleuren die door iemand ‘aquariumkleuren’ genoemd worden en door iemand anders ‘post-sovjetkleuren’. We zien hoe Andersson ons in zijn vignetten alledaagse gebeurtenissen toont. Op ‘t eerste gezicht lijken die triviaal te zijn en op ’t tweede gezicht… eveneens. Andersson zweert bij het triviale.
Wanneer er in de jaren zeventig een bundel van de Peruaanse dichter César Vallejo (1892-1938) in ’t Zweeds vertaald wordt, komt Andersson daar zeer van onder de indruk. In het gedicht Struikelen tussen twee sterren verwoordt Vallejo een humanistische visie, in een eigen versie van de Bergrede. Andersson zal die visie tot de zijne maken:
Geliefd is de vreemde en zijn vrouw,
en onze buurman met mouwen, boord en ogen! 
geliefd is degene die op zijn rug slaapt,
degene die een kapotte schoen draagt in de regen
geliefd is de kale man zonder hoed
degene die een vinger tussen de deur steekt
geliefd is hij die zweet van schuld of schaamte
hij die betaalt met wat hij ontbeert
geliefd zijn degenen die gaan zitten.
Andersson draagt Songs From The Second Floor op aan César Vallejo. En hij gaat met diens woorden aan de haal. Hij haalt ze uit de verheven poëtische sfeer en zet ze om in filmbeelden, waar ze hun triviale karakter ten volle blootgeven. De verzen zijn in de film niet langer deze van César Vallejo, maar van het personage Tomas, een dichter die geïnterneerd werd omdat hij niet langer wil spreken: hij heeft de strijd gestaakt, hij behoort tot degenen die gaan zitten. 
Hij heeft, zegt het gedicht, recht op onze liefde. Maar vader Kalle maakt er zich boos om. ‘Waarom zou je houden van iemand die gaat zitten?’ roept hij radeloos uit. Hij wordt door twee verzorgers weggebracht, hij faalt als vader, hij komt tekort als humanist.
— César Vallejo —
In de film falen alle autoriteiten. Terwijl Stefan het gedicht van zijn broer Tomas opzegt, staat een man toe te kijken. Hij draagt een witte stofjas, heeft een stethoscoop bij en terwijl hij aandachtig toekijkt of het gedicht effect heeft op de zwijgende Tomas, bladert hij in een patiëntendossier. Het beeld is duidelijk, de man is een dokter. Er komt een man op die dokter af die hem toebijt: Wat is dat hier voor stupiditeit?!’ Hij neemt hem stethoscoop, dossier en stofjas af en we beseffen opeens dat de vermeende dokter een patiënt is: vertrouw geen autoriteit! 
Nog zo’n voorbeeld: de goochelaar die in de alom bekende truc een vrijwilliger middendoor zaagt, mislukt pijnlijk — zeker voor de vrijwilliger — in zijn opzet.
Ook het vers geliefd is de kale man zonder hoed / degene die een vinger tussen de deur steekt wordt in de film in een erg triviaal beeld gegoten. In een station troepen mensen samen rond een man die zijn vinger tussen de deur van een treincoupé gestoken heeft. Uit de gesprekken blijkt dat iedereen al eens ergens een vinger tussen heeft gestoken. Ofwel: de meest triviale gebeurtenis illustreert ten volle de menselijke situatie. 
Wat wil Roy Andersson daar eigenlijk mee bereiken? ‘Ik gebruik artistieke middelen om de mensen een spiegel voor te houden. Ik hoop dat ze daarmee door een lens naar hun eigen leven kijken. Een lens die de blik op hun eigen leven verbreedt. In de hoop dat ze zich minder zorgen maken. En zich wat genereuzer opstellen. Vooral dat, wees genereus naar de ander.’

Flor Vandekerckhove

donderdag 19 november 2015

Over de efficiëntie van de Staatsveiligheid

— Doris Lessing (vooraan rechts) tijdens een protestmeeting tegen de A-bom. Links van haar John Osborne. Rechts achter haar: John Berger. Achter haar, met kap: Vanessa Redgrave. (Foto Reg Warhust/Associated Newspapers) —



Dient de staat tegen De Laatste Vuurtorenwachter beveiligd te worden? Vorm ik een bedreiging? Een mens vraagt het zich af. Als je de gazetten mag geloven, werkt de Staatsveiligheid zo slecht dat de Dienst op die vraag het antwoord schuldig blijft. En als de Staatsveiligheid het al niet weet, wie dan wel? 
Dat ze daar ooit een dossier over mij aangelegd hebben is haast zeker. Mijn ex-echtgenote weet bijvoorbeeld zeker dat onze telefoon destijds afgeluisterd werd. De Staatsveiligheid heeft me ooit bij nacht & ontij opgepakt terwijl ik leuzen aan ’t kalken was van het genre Martens buiten. (Martens was toen alhier de premier.) Misschien is dat voldoende om een dossier over iemand aan te leggen. Ik ben ook eens op een merkwaardige manier ontslagen, bij Honda, in de Gentse kanaalzone. Midden in de dag werd ik van het werk weggeplukt en tot aan de poort begeleid. En dat ik niet meer moest weerkeren. Zou de Staatsveiligheid dat bedrijf geïnformeerd hebben? Als ze hun tijd daarmee verdoen dan is ’t inderdaad erg gesteld met de efficiëntie.
Doet de Staatsveiligheid van andere landen het beter? De befaamde Britse MI5 bijvoorbeeld? Dit jaar nog, in augustus, werd in het Verenigd Koninkrijk een geheim mapje vrijgegeven betreffende de schrijfster Doris Lessing. Wist de Britse Staatsveiligheid iets wat literatuurwetenschappers niet wisten? Was Doris staatsgevaarlijk? Maar neen. In haar autobiografie, die ik hier besproken heb, vertelde Lessing lang geleden al dat ze nooit goed begrepen had waarom ze in Londen tot de communistische partij toegetreden was; ze omschreef die beslissing als ‘wellicht de meest neurotische daad van mijn leven.’
Lessing was vroeger wel een actieve communiste geweest, eerst in Zuid-Rhodesië (nu Zimbabwe) en vanaf 1952 in Europa. Iedereen wist dat, ze stak dat niet onder stoelen of banken. Ze ging de USSR bezoeken en schreef daar lovende artikels over. Breken met die partij deed ze in 1956, na de inval van de Russen in het opstandige Hongarije. In 1957 werd ze in dat MI5-dossier omschreven als ‘een marxist op zoek naar een partij die ze kan steunen.’ De bron beschreef haar als ‘een aantrekkelijke, krachtige, gevaarlijke vrouw, meedogenloos waar nodig, die zelfs krachtig is wanneer ze twijfelt.’ 
Flor Vandekerckhove

dinsdag 17 november 2015

Je leven documenteren, je eigenheid veroveren

Lemen voeten is een graphic novel van Livinus Pelgrims, Antwerpenaar van zestig die in dat genre een autobiografie aan ’t schrijven is. En dit zijn de maatschappelijke beschouwingen die me daarbij overvallen: als je de vergelijking met de wielrennerij maakt is Livinus Pelgrims een eliterenner zonder contract. In de platenbusiness is hij de man die zijn CD in de bruine kroeg slijt. In de bouw is hij een doe-het-zelver. In de sector van de distributie is hij de weggeefwinkel. In de film Dirty Little Things is hij degene die zegt: Je ziet ons niet, maar we zijn er wel. Livinus Pelgrims behoort tot degenen die niets te verliezen hebben, behalve hun… eigenheid.
Wie in bovenstaande paragraaf neerbuigendheid meent te ontwaren, dwaalt, ik voel me met die mens verwant. Al die beschouwingen zijn ook op mij van toepassing. En ze zijn dat ook op de u onbekende Alain Van Meerbeeck. Over die Brusselaar lees ik in de krant dat hij zijn hele leven gedocumenteerd heeft, 800 uren film! Die moet hij nog monteren, maar hij heeft al een titel voor de film die er al dan niet uit voortspruit: Gens ordinaires, gewone mensen.
Wie zijn eigen leven documenteert, leeft nadien bewuster’, zegt Alain Van Meerbeeck. Ja, dat is waar, wie dat doet verovert tegelijk zijn/haar eigenheid. Dat is wat ik ook mijn kinderen aanraad, dat ze hun leven, one way or another, documenteren. Dat is ook wat Livinus Pelgrims in Lemen voeten doet.
De journalist die in de krant over die Alain Van Meerbeeck schrijft, stelt belangrijke vragen: ‘Is zo’n (auto)biografie het voorrecht van de groten? En hoe neem je de maat van een leven? Wanneer is iets groot genoeg, sterk genoeg, relevant, dwingend?’  Wel, de vragen stellen, zegt Pelgrims, is ze beantwoorden. 
Lemen voeten telt 209 (!) pagina’s en behandelt de jongensjaren van ene Frank die sterke overeenkomsten met de auteur vertoont. Het boek is het eerste deel van een trilogie, waarvan de twee volgende nog embryonaal zijn. Als die twee even dik worden als zijn eerste worp, dan klokt Pelgrims af op 627 bladzijden!
Van Meerbeeck: 800 uren film ! Pelgrims: 627 bladzijden strip ! De Laatste Vuurtorenwachter: 529 berichten ! Ook dat hebben we gemeen: we zijn mateloos. ’t Is de vloek van de autodidact meneer.
Maar waarom zou u Lemen voeten lezen? Wel, ikzelf heb in dat boek een tijdperk herkend, de tijd na de Tweede Wereldoorlog, maar vóór 1968, de jaren waarin zwendelaars allerhande ons de hemel beloofden, op voorwaarde dat we onze eigenheid afstonden. Ze geraakten daar nog weg mee ook. Livinus Pelgrims is die zwendel van zich af aan ’t schrijven, hij is zijn eigenheid aan het heroveren. Dat hij dat zoveel jaren na dato nog moet doen begrijp ik wel, gemakkelijk krijgt een mens die zwendel er niet uit. Het is bij Pelgrims zoals bij Gezelle, ‘diep mij in de kop gebleven’Die zwendelaars zijn er uiteraard nog steeds, maar het verschil is toch wel dit: we laten hen niet langer onze eigenheid bederven, nu zeggen we: no pasarán! 
Leeftijdsgenoten al te gare, een goede raad: geniet in onderstaande trailer nog eens van The Ronettes, die waren we vergeten. En lees, heu kijk, heu… verorber die graphic novel!

Lemen voeten van Livinus Pelgrims werd uitgegeven door Schrijverspunt. 209 ps. 2015. ISBN/EAN: 9789081976213. € 14.95.

maandag 16 november 2015

Worstelen met de taal

In die tijd zeiden we gecoiffeerd. Dat mochten we op den duur niet meer zeggen, het moest gekapt zijn. Tegen de tijd dat we er weg mee waren, was ook gekapt niet meer goed, opeens moesten we gehakt zeggen. t Is een grapje, maar het wil iets zeggen: hoezeer de onderwijzers het ook probeerden, ze kregen dat Nederlands er bij ons niet in. Een lesuur lang had zo'n onderwijzer zich gesmeten om ons het Nederlandse verschil tussen de lucht en het licht bij te brengen. Hij had tientallen voorbeelden gegeven. En toen de les voorbij was, verliet hij het lokaal met de dwingende opdracht: ‘De laatste doet de lucht uit.’           [74]
Flor Vandekerckhove



'Veuzen' is dat Nederlands?

zondag 15 november 2015

Een bergrede voor de middenklasse


De film Songs From The Second Floor bestaat uit 46 mooie tableaus vivants. Daarin portretteert de Zweedse filmmaker Roy Andersson een middenklasse die bij de eeuwwissel het noorden kwijt is. Dit is, zo stelt Andersson, de situatie die deze tijd markeert: vervreemding, fragmentatie, onmacht. Die uitzichtloze stuurloosheid wordt in de film beklemtoond door het verkeer dat zich in een eindeloze file vastgereden heeft.
Er is over die film veel te zeggen, veel meer dan wat ik hier ga doen. ’t Zou me ook verbazen als ik er later niet op terugkom, want nu ik Songs From The Second Floor gezien heb, wil ik ook de andere films van Andersson bekijken. Ik ga me een beetje in die mens verdiepen.
Zo trekt de film zich op gang: in de zonnebank (!) maakt een bedrijfsleider zich klaar om te vluchten. In deze vernederende ontmoeting raadt hij zijn rechterhand aan om dat ook te doen. De bedienden kijken stiekem toe. Wat kunnen ze doen? Ze sluiten de deur van hun bureau, ze zijn machteloos. 
Hoofdpersonage in Songs From The Second Floor is Kalle. De kleine middenstander heeft zijn meubelwinkel in de fik gestoken om het verzekeringsgeld op te strijken. Hij is mislukt als middenstander, maar ook als vader, want zijn zonen krijgen evenmin greep op hun leven. Tomas, de oudste, is een dichter die weigert nog langer te spreken, hij verblijft in een instelling. Nu voelt Kalle zich schuldig omwille van… alles. Hij gaat bij een pastoor te rade, want ja, je zou denken dat die met zo’n schuldgevoel wel raad weet. Dat blijkt niet het geval te zijn. De pastoor begint op zijn beurt te klagen, want zijn huis is door de economische crisis waardeloos geworden. Ook de wetenschap geeft verstek. De elite grijpt terug op oude rituele praktijken. De geleerden monsteren een glazen bol; zou daarin iets te zien zijn? We zien ook een ritueel waarin een maagd geofferd wordt. Door de straten trekt een stoet van flagellanten, deftig geklede mannen en vrouwen, velen nog met hun attachékoffertje ter hand, terwijl ze zich geselen. Uiteraard bieden al die praktijken evenmin een uitkomst.
Al die filmbeelden zijn veel dingen tegelijk. Je kunt ze surrealistisch noemen en esthetiserend, ze zijn ook komisch. Maar er valt wel maatschappijkritiek in af te lezen. Kalle voelt zich immers niet alleen schuldig omwille van de tekortkomingen in zijn persoonlijk leven, er is ook de collectieve schuld van een middenklasse die de kop in ’t maatschappelijke zand gestoken heeft. En dat ook de elite schuldig is blijkt uit de scene waarin de honderdjarige bevelhebber van het leger gehuldigd wordt.
In de slotscène zien we de slachtoffers van dat niets-doen uit de doden opstaan en als zombies naar voren treden om rekenschap te vragen. Rekenschap kan Kalle hen niet geven, want hij is ook maar een onbegrijpend slachtoffer.
Met deze film heeft Andersson zijn eigen bergrede geschreven. De film is trouwens gebaseerd op een gedicht van de Peruaanse dichter César Vallejo, dat door de Bergrede geïnspireerd is, een gedicht met de merkwaardige slotzin: Zalig zijn degenen die gaan zitten
Flor Vandekerckhove


Songs from the Second Floor Trailer 

vrijdag 13 november 2015

Leven & streven van Edward Abbey

Over Edward Abbey (1927-1989) heb ik het eerder al gehad. Dat was (hier) in een stuk over Lonely Are The Brave (1962), de beste western die ik ooit gezien heb. Die film is gebaseerd op Edward Abbeys boek The Brave Cowboy. Die Abbey is dus een schrijver, maar hij is ook nog iets anders.
Voor hij naar het leger moet, onderneemt hij een grote tocht door het Amerikaanse zuidwesten. Hij komt er erg onder de indruk van de woestijngebieden: ‘Ik voelde dat ik dicht bij mijn verbeelding kwam, een plek waar het tastbare en het mythische met elkaar samenvielen.’ De ervaring zou zijn leven tekenen. Na zijn legerdienst gaat hij weer studeren, hij schrijft romans en essays en is daar erg succesrijk in. Anarchist is Edward al van huis uit en hij zal het heel zijn leven blijven. Maar anarchisten zijn er in vele maten en gewichten. Edward Abbey is er een die zich hevig verzet tegen de immigratie in de VSA omdat die schadelijk zou zijn voor de natuurgebieden. Er woont, zo meent hij, al volk genoeg in de VSA. Dat standpunt is destijds fel aangevallen door Murray Bookchin, een andere anarchist. Volgens Murray is Edward Abbey een racist en een eco-terrorist. Verwijten die Abbey dan weer pareert door Murray een ‘antropocentrist’ te noemen. Als je een mondje Amerikaans verstaat kun je daar zelf over oordelen want ik heb het standpunt van Abbey opgesnord: ‘(I)t occurs to some of us that perhaps ever-continuing industrial and population growth is not the true road to human happiness, that simple gross quantitative increase of this kind creates only more pain, dislocation, confusion and misery. In which case it might be wise for us as American citizens to consider calling a halt to the mass influx of even more millions of hungry, ignorant, unskilled, and culturally-morally-genetically impoverished people. At least until we have brought our own affairs into order. Especially when these uninvited millions bring with them an alien mode of life which—let us be honest about this—is not appealing to the majority of Americans. Why not? Because we prefer democratic government, for one thing; because we still hope for an open, spacious, uncrowded, and beautiful—yes, beautiful!—society, for another. The alternative, in the squalor, cruelty, and corruption of Latin America, is plain for all to see.’
Feit is dat de opvattingen van Abbey sporen met deze van Earth First! Die beweging is fel beïnvloed door The Monkey Wrench Gang, een roman van Edward Abbey. In dat boek gaan de protagonisten over tot sabotagedaden (een monkey wrench is het gereedschap dat wij ‘engelse sleutel’ noemen) om te ageren tegen de milieuschade die staat en bedrijfsleven aanrichten.
Edward Abbey is 62 wanneer hij sterft. Voor het zover komt geeft hij enkele instructies voor de begrafenis, waarvan ik je deze niet wil onthouden: a flood of beer and booze! Lots of singing, dancing, talking, hollering, laughing, and lovemaking.’
Er zijn enkele interessante reportagefilms gemaakt over Edward Abbey. Een heet Abbey’s Road. Die gaat vooral over zijn schrijversbestaan en zijn maatschappelijke inzichten. Ik plaats die film hieronder. Een andere reportage heet Wrenched en die gaat over sabotage als daad van verzet. De intro van die film vind je hier.
Flor Vandekerckhove


Abbey's Road

donderdag 12 november 2015

Hoorndrager

IK HAD te veel gedronken, ik had te hard gereden, ik had de bocht te breed genomen. Van de weg, vangrail, over kop, in ’t water. 
Ik maakte de gordel los, draaide het raampje open, wurmde me erdoor en probeerde de situatie in te schatten. Die was als volgt: ik stond kletsnat boven op de zijkant van mijn wagen die half verzonken in ’t kanaal lag. Een meter water scheidde me van de oever. Een meter is niet veel, maar ’t duurde toch een hele tijd voor ik de oever bereiken kon, er was niet alleen dat water, er waren ook plasticflessen, stokken, een olievat en andere moeilijk te definiëren voorwerpen die danig in de weg lagen. Toen ik op de oever stond, was ik niet alleen smerig en kletsnat, ik was ook mijn jas kwijt en een schoen. Nergens een huis, niemand in de buurt. In het pikkedonker liep ik de weg af, mankend, rillend, stinkend en dankbaar omdat het al bij al goed afgelopen was. Ik beloofde mezelf dat ik nooit meer zou drinken. Vier uur later kwam ik thuis.
Via de achterdeur sloop ik binnen. Ik luisterde naar de stilte die alleen verbroken werd door het sompige geluid van mijn natte schoenen. Mijn spieren deden pijn, mijn knoken, alsmede mijn gewrichten. Ik haalde een flesje uit de koelkast — een laatste, om het af te leren. Door een kier zag ik dat er nog licht in de slaapkamer brandde. Ik duwde de deur open en zei tegen de vrouw: ‘Moet je horen wat er nu gebeurd is…’ De vrouw keek me vernietigend aan, geen woord, maar haar ogen zeiden des te meer. Die ogen zeiden: ‘Kijk hem daar staan, de zuiplap! Kijk hem daar kletsnat staan! Hij staat daar heel het deurgat nat te maken! Hij is weer bezopen, stinkt als een beerput en hij heeft ook nog eens een schoen verloren! Ziet hij dan niet dat hij beter rechtsomkeer maakt en gaat vanwaar hij gekomen is!?’ Dat zeiden haar ogen en ze spraken in uitroeptekens. Voor de rest valt daar niet veel meer over te vertellen. Ik zag nog dat ze fijne lingerie aan had en hoe een man naast haar de lakens vlug tot ver boven zijn hoofd trok, waardoor zijn voeten bloot kwamen te liggen.

woensdag 11 november 2015

Nooit meer oorlog

11 november, de ideale dag om samen een anti-oorlogslied aan te heffen. Dit jaar kies ik voor een song van de Schotse folksinger Ian Campbell. Daarin laat hij een oude man aan het woord die het allemaal meegemaakt heeft. Zijn vader trekt ten strijde tegen de Boeren in Zuid-Afrika, zelf gaat hij de Groote Oorlog in. Zijn kinderen dienen de Britse kroon in WO II en uiteindelijk moet hij het nog meemaken dat zijn kleinzoon naar Vietnam trekt. Tussendoor is er het dagelijkse gevecht om brood op de plank te krijgen, ook een soort oorlog.
The Dubliners zetten de song op plaat in 1979. Daar bestaat een filmpje van dat ik onderaan dit stuk plaats. Zelf heb ik een poging gedaan om de tekst van Campbell in ’t Nederlands te vertalen. Om het ritme van de song enigszins te behouden heb ik me laten gaan in een extreem vrije vertaling. 

Flor Vandekerckhove





Nog één keer Het Visserijblad

In Oostende heb ik een kwarteeuw lang Het Visserijblad uitgegeven, een tijdschrift dat al sinds 1933 in de vissersgemeenschap gepubliceerd wordt. Met mijn pensionering is daar in 2013 een einde aan gekomen. Sindsdien blijft de titel beschikbaar voor onverlaten die de draad willen opnemen waar ik hem laten liggen heb.
Er is maar weinig kans dat dit ook daadwerkelijk gebeurt, want de Vlaamse vissersgemeenschap is inmiddels zo klein geworden dat ze zo’n maandblad niet meer kan dragen. Daar tegenover staat dat tal van medewerkers het tijdschrift hard missen. Dat komt doordat het met veel passie gemaakt werd door een ‘affiniteitgroep’; mensen die hun energie vrijelijk in een gezamenlijk project staken, waarin ze hun creatieve en/of maatschappelijke inzichten volop konden ventileren. Voor hen was het blad een lichtgevend baken in een desolaat landschap, kaalgevreten door het marktdenken.
Die affiniteitgroep bestond uit drie categorieën. Ten eerste had je deze van het eerste uur: mensen die zich in en rond de visserij ophouden en die het blad al van in hun prille jeugd kennen. Zij kregen later de steun van een groep creatievelingen die zich door de visserij geïnspireerd voelden. Nog later werd de ploeg versterkt door de activisten van Climaxi. Het resultaat was uniek. Ik denk niet dat er ergens in de wereld een gelijkaardig tijdschrift bestaan heeft.
Het is Climaxi die het initiatief nam om het blad nu nog een keer uit te geven. Dat komt doordat deze klimaatactivisten zich voorbereiden op de grote betogingen die op 29 november en 12 december in Parijs doorgaan. Ze willen de daar verzamelde wereldleiders aanmanen om de oprukkende klimaatveranderingen ernstig te nemen. In de voorbereiding van die acties had Climaxi sowieso een brochure gepland. Dus ja, waarom ook niet… De klimaatactivisten vonden het een goeie gelegenheid om de affiniteitgroep van Het Visserijblad te reanimeren. Ze zijn daar ook wonderlijk in geslaagd.
Werkten aan dit unieke nummer van Het Visserijblad mee: Felix Alen, Jo Clauwaert, Filip De Bodt, Philippe Godfroid, Peter Holvoet-Hanssen, Sarah Hutse, Antoine Légat, Marc Loy, Chris Meyers, Eddy Serie, Flor Vandekerckhove, Famke Vekeman, Marnix Verleene en Jennifer Vrielinck. Dit bijzondere nummer wordt gratis verspreid. Wie eertijds een abonnement op Het Visserijblad had krijgt het zeker in de bus. Anderen die het willen lezen kunnen het ook gratis toegestuurd krijgen, maar dan moeten ze wel naam & adres laten kennen aan filip@climaxi.org. Ha ja, hoe zouden die mensen dat anders naar jou kunnen opsturen?
Flor Vandekerckhove

‪Fish and Run2

maandag 9 november 2015

We leven!

Daniël Bensaïd en Sophie, beeld uit de persmap van de film On est vivants. Rechts: Carmen Castillo.



De filosoof die mij het meest beïnvloed heeft, is ongetwijfeld Daniël Bensaïd (1946-2010). Dat valt licht te begrijpen, hij maakte deel uit van de beweging waartoe ik behoorde en in die beweging maakte hij deel uit van mijn generatie, deze van Mei 68.
Zijn invloed blijft niet beperkt tot dat clubje. Dat zijn werk ook daarbuiten geapprecieerd wordt, bewijst de film On est vivants die in 2015 in omloop komt, een film van de Chileense Carmen Castillo. Die filmmaakster heeft een lange staat van dienst. Castillo was al in 1974 actief in de Revolutionaire Linkse Beweging (MIR) in Chili en werkte daar samen met de legendarische president Savador Allende. Na de staatsgreep van Pinochet trad ze toe tot het clandestiene verzet. Ze werd aangehouden en na een internationale solidariteitscampagne, die haar wellicht het leven redde, werd ze het land uitgezet. Castillo raakte destijds erg onder de indruk van Daniël Bensaïd die ze tijdens die roerige tijden goed leerde kennen. Met hem heeft ze de overtuiging gemeen dat ‘het communisme, de communistische utopie, magnifiek is en dat we alles moeten doen om het stalinistische communisme te verslaan. De prijs die we betalen door de schuld van het stalinisme en de communistische partijen, wereldwijd, is enorm. Dat is erg. We moeten het woord “communisme” redden. Dat hebben we gemeen, dat is wat we delen. Het woord is vervuild, besmet, met bloed en met autoritarisme bevlekt. Ik hou erg van de notie van libertair communisme waarover Michaël Löwy zo goed spreekt.’
In haar nieuwe film, On est vivants, gaat ze her en der op zoek naar hedendaagse verzetshaarden tegen het kapitalisme. Op die zoektocht laat ze zich leiden door de ideeën, het activisme en de erfenis van Daniël Bensaïd. Een biografie is het niet, wel een film over onbekende mensen die de strijd niet opgeven. En de boodschap is, jawel: wij leven!
In haar vorige films, La Flaca Alexandra (1994) en Rue Santa Fé (2007) stelt ze zich de vraag of het verzet van haar generatie de moeite geweest is. Haar antwoord is overtuigend: ‘Ja… Dat is evident. Onze jeugd was ervan overtuigd dat de revolutie er nog tijdens ons leven zou komen. Het politiek engagement was duidelijk, afgelijnd, levendig.’
Vandaag is dat wel even anders. Is zo’n politiek engagement vandaag nog altijd zinvol? In haar nieuwe film beantwoordt ze die vraag samen met Daniël Bensaïd: 
‘Hoe kunnen we de herinnering aan de verslagenen doorgeven, zonder die herinneringen te verstikken in bitterheid? Hoe kunnen we vandaag trouw blijven aan de idealen van degenen — vrienden, bekenden, kameraden — die niet meer in de wereld zijn, een wereld die ze zozeer wilden veranderen? Hoe moeten we blijven hopen, zelfs wanneer we niets meer weten en wanneer, in tegenstelling tot wat sommigen destijds wel dachten te weten, niets op voorhand vastligt?’ 
Hoe we dat moeten doen toont ze in die film met beelden van mensen die, ‘in de dode hoek van de grote media’, ook vandaag nog van de strijd een ‘vrolijke passie’ weten te maken. Carmen Castillo bevestigt:  
Het komt uiterst zelden voor dat we de vreugde van een duurzame overwinning kunnen smaken, de weg die voor ons ligt is altijd lang, en dat kan bitterheid oproepen. Maar degenen die we op die lange weg ontmoeten, degenen waarmee we samen lichtende ervaringen beleven, zij zijn het die van ons engagement een vrolijke passie maken, ondanks alles.’
Flor Vandekerckhove

vrijdag 6 november 2015

Een blauwtje lopen in de Zeelaan




Dit is wat je overvalt wanneer je naar die oude postkaarten kijkt: alles verandert en tegelijk blijft alles ’t zelfde. En voor wie mijn leeftijd heeft: aan elk beeld kleeft een herinnering. Hier schudt de politie je uit een boom, daar ga je met je fiets tegen dek, ginder loop je school, op die plek rook je je eerste sigaret en daar je laatste.
Voor me: twee postkaarten van de Avenue le Grand in Bredene. Beide gemaakt op de hoek met de Avenue de FranceAvenue le Grand heet inmiddels Zeelaan en Avenue de France is nu Frankrijklaan. Dat laatste is overigens geen vertaling van de oorspronkelijke naam, die straat wordt in den beginne niet naar Frankrijk genoemd, maar naar Antoine de France, landmeter die de gronden van de familie le Grand opmeet. Over de naamsveranderingen in die wijk heb ik eerder al een stukje geschreven dat je hier↗︎ vindt.
Beklijvend is de herinnering die ik overhoud aan het hoekhuis Le Clos Fleuris. Mijn herinnering hangt vast aan een vensterraam op de bovenste verdieping. Ik ben pakweg vijftien. Le Clos Fleuris is een vakantiehuis voor kinderen. En in dat jaar zijn dat Britse tieners. Ik ontmoet hen op de schaatspiste van het Bredense casino↗︎. Het is ook daar dat ik aan de praat geraak met een bijzonder mooi meisje, net als ik vijftien. Het klikt — of ik denk dat het klikt — ik trek mijn stoute schoenen aan en ritsel een afspraakje. Dat vindt ze wel oké, of ik denk dat ze dat wel oké vindt. Een dag later bevind ik me op ’t afgesproken uur, gewassen en gekamd, op het kruispunt, vóór Le Clos Fleuris. Ik wacht en wacht, en wacht tot ruim na het uur waarop we afgesproken hebben. Net wanneer ik er de brui aan wil geven, trekt ze boven een raam open, wellicht omdat ze denkt dat ik anders nooit zal weggaan. Uit de hoogte geeft ze me de bons met een onvergetelijk I have to wash my hair.

[In De Laatste Vuurtorenwachter dateert deze post van 2015. In 2021 redigeer ik hem opnieuw ten behoeve van de FB-groep Bredene Voor & Van Iedereen. In 2022 presenteer ik het stukje ook aan de nieuwe FB-groep Oostende Nostalgie.]