dinsdag 28 juli 2015

Plechtigheid

Op deze foto uit 1963 zien we jonge vissers die in café Zephir deelnemen aan het uitgangsleven. Van links naar rechts, Staand: Ronny Victor en Maurice Devaux; zittend: Marcel Mille, cafébazin Antje, Eddy Serie, Maurice Zanders, Diane de zuster van de waardin, Redgy Goes en Ronny Deschepper. De foto komt uit een reportagereeks over Oostendse visserscafés die oud-visser Eddy Serie voor Het Visserijblad schreef. De reeks verscheen in de jaargang 2011 van dat blad. In die krantenstukken had Serie het zijdelings ook over jeugdbendes en over confrontaties met zeemachtmatrozen. Onderstaand verhaal is evenwel volledig fictief. Het past in een project waarin ik probeer om oude vissersverhalen weer tot leven te wekken. Wie er meer wil lezen, kan rechts van deze blog op het label ‘Verhalenproject 2015-16’ klikken. (Foto collectie Eddy Serie.)

De plechtigheid, waarvoor ze nochtans speciaal aan wal gebleven waren, was in ‘t water gevallen en nu zouden ze zich bezatten. Dat deden ze om te beginnen in de wijk Hazegras — In Oostende zeggen ze óp 't Hazegras —  bij Mong van The Blues. De diensters droegen er korte rokken, strakke blouses, nylons met een zwarte naad en pumps. En ze waren even toegeeflijk met hun lijf als de vissers gul met geld waren. Het bier had rijkelijk gevloeid en de meisjes hadden de mannen danig opgehitst. Van The Blues ging het de stad in, naar de Rembrandt, want ook daar zaten meisjes klaar om de jonge vissers met open armen te ontvangen. Tijd om de Montmartrewijk op te zoeken, de Saint-Tropez en de Turf. En weer ging het verder. Straat na straat, kroeg na kroeg, groeide de groep. Tegen de tijd dat ze de Langestraat bereikt hadden was de bende vijftig man sterk geworden; luidruchtig, rood aangelopen jongens, hitsig, dronken en tot alles bereid. En het was in ’t hart van de uitgangsbuurt dat ze opeens tegenover de matrozen van de marine kwamen te staan. Ook voor hen was de plechtigheid een slag in ’t water geweest, ook de miliciens hadden hun frustratie in een lange kroegentocht weggespoeld, ook zij hadden zich door te kortgerokte diensters laten opzwepen en ook zij waren tot alles in staat. Daar stonden ze nu, recht tegenover elkaar, met daartussen een niemandsland van hooguit vijftig meter; langs de ene kant de vissers, vol misprijzen voor de matrozen van de marine, waarvan ze zeiden dat het dilettanten waren. Daar tegenover, de marineblauwe miliciens van de zeemacht die met groot misbaar hun misprijzen toonden voor het zootje ongeregeld dat zo’n bende vissers was. Kroegbazen haastten zich naar buiten om de terrasstoelen binnen te halen, passanten haastten zich naar binnen om buiten niet in de brokken te moeten delen, want dat er geweld in de lucht zat wist iedereen; een dreigende hitte die niet afgekoeld kon worden door de regen die met bakken op verwilderde jongemannen viel die al bezig waren hun prille borsthaar te ontbloten. Er werd geroepen en er werd gesmeten met wat voor handen was: een fiets, een reclamebord, een fles, een losliggende stoeptegel, een glas… Iemand knipte een zakmes open. Onder het toenemende lawaai van wederzijdse verwensingen schoven ze, voetje voor voetje, dichter naar elkaar toe. En opeens barstte het los, een gevecht dat nauwelijks enkele minuten duurde, omdat het al meteen onderbroken werd door de plotse komst van de militaire politie. In een mum van tijd waren alle jongens verdwenen, als waren ze weggespoeld door de overdadige regenval. Maar in ’t midden van de straat, vlak voor de dancing die Van’s heette, bleef er één roerloos liggen. Een messteek, een bloedplas. De vissers, die solidair met de marinesoldaten de kroegen ingevlucht waren, keken van achter de ramen naar het slachtoffer dat hen onbekend was. Het was geen visser en een zeemachtmatroos was het evenmin, het was niemand. Lang kon je evenwel niet blijven kijken, want de Langestraat zou door de gendarmerie afgesloten worden; iedereen vluchtte nu ‘t nog kon.
In de verte klonk al gauw het klagende geluid van de sirene, maar toen de ambulance op de plaats van het delict kwam, bleek dat het slachtoffer verdwenen was; waarheen wist niemand. Terwijl de nacht over de stad viel, legde een loden stilte zich over het uitgangskwartier. Over het slachtoffer werd gezwegen, geen enkele kroegbaas had iets opgemerkt, de meisjes verklaarden dat ze geen van al die jongens kenden, geen enkele vechtersbaas werd aangehouden, het onderzoek leverde niets op. Niemand werd als vermist opgegeven, niemand was verdwenen. Er was wel een bloedspoor dat, vlak voor de regen het had kunnen wissen, opgemerkt werd door een schipper. Hij had het spoor gevolgd dat hem naar de haven leidde. Daar ontwaarde hij, in ’t nachtelijke duister, een naamloos scheepje dat de stoplichten op de pier negeerde en traag het zeegat tegemoet voer. Via de luidspreker hoorde hij de stem van de havenkapitein die het een halt toeriep. Niemand reageerde. De havendiensten richtten hun zoeklicht op het vaartuig, waardoor de schipper zag dat niemand aan het roer stond. Onverstoorbaar, als de veerman die de Styx overstak, voer niemand naar gene zijde van ’t bestaan.
Flor Vandekerckhove



Café Vieux Temps, 1965. Van links naar rechts: Eric Van Sevenant, Willy Maleys, Redgy Goes, Eddy Serie, Maurice Zanders, Lucien Desomer en de dochter van de waard, Marie-Jeanne. (Foto collectie Eddy Serie.)

zondag 26 juli 2015

Poseidon

Bovenstaande afdruk komt uit de herfsteditie van het Magazine De Grote Post. In opdracht van dat Oostendse cultuurcentrum schreef ik onderstaande tekst.

De Grote Post gaat, zo lees ik, met Zilt de dialoog aan met Poseidon, de god die over de zeeën heerst. Is dat wel verstandig? Poseidon is niet bepaald een doetje. Dat heeft Homeros ons geleerd: ‘Doch toen de tijd was gekomen, nadat vele malen de kringloop der getijden zich voltrok, dat hij overeenkomstig het raadsbesluit van de goden, naar huis zou kunnen gaan, naar Ithaca namelijk, was het nog niet gedaan met ellende en leed. Alle goden hadden medelijden met hem, maar Poseidon niet. Vertoornd bleef hij op Odysseus de Vorst (…).’ Van alle goden, zegt Homeros, is de zeegod de meest meedogenloze, de minst vergevensgezinde, de koppigste. Aan de wal wordt een misstap je al bij al vlug vergeven, maar op zee is dat anders. Juist wanneer je denkt dat het ergste voorbij is, begint het daar pas.
Ik blader in een bundel zeemansverhalen van Joseph Conrad. Op bladzijde 204 lees ik: ‘Nauwelijks had hij getracht de deur te openen, of de wind greep haar in zijn baldadige vuist. Zich vasthoudend aan de klink werd hij over de drempel naar buiten gesleurd.’ Drie bladzijden verder is de storm nog niet gaan liggen, integendeel. ‘Terwijl hij met luider stem verklaringen deed aan zijn kapitein, breidde zich plotseling zwarte duisternis uit over de nachtelijke hemel. Zij viel in hun gezichtsveld als iets tastbaars. Het was alsof de reeds getemperde lichten der wereld geheel werden uitgedraaid.’ Op pagina 211 is de storm nog altijd aan ’t razen: ‘De bewegingen van het schip overtroffen alles. De hulpeloosheid waarmee het heen en weer werd gegooid was angstwekkend; het stampte alsof het in een lege ruimte dook en telkens een muur vond waar het tegen op botste.’ Verder: ‘Op sommige ogenblikken stroomde de lucht tegen het schip, alsof ze door een tunnel werd gezogen, met een saamgeperste, massieve kracht, die de Nan Shan uit het water scheen te lichten en een ogenblik zwevende te houden, trillend van voor tot achter. En dan begon het stampen en slingeren weer, alsof de wind haar had laten terugvallen in een ketel ziedend water.’ Op de volgende bladzijde staat dit: ‘De Nan Shan werd door de storm geplunderd met zinneloze, vernielende woede: stormzeilen uit extra seizings gescheurd, dubbel-geregen zonnetenten weggeblazen, brug schoongeveegd, pressings gebarsten, relings verbogen, lichtbakken vermorzeld — en van de sloepen waren er al twee weg. Zij waren verdwenen zonder dat iemand het gehoord of gezien had.’ Bladzijde 215: ‘De zeeën schenen van alle kanten uit het duister toe te schieten om haar te houden op de plek, waar zij bijna was ten onder gegaan. Haat was er in de wijze, waarop zij werd mishandeld; wreedheid in de slagen, die er vielen. Zij geleek een levend wezen, dat voor een woedende menigte werd geworpen: heen en weer gesmeten, geslagen, omhooggetrokken, neergesmakt, getrapt.’ En zo gaat dat maar door, ook na bladzijde 219 waar weer een nieuw chapiter begint. En ook na pagina 243 in alweer een nieuw hoofdstuk. En dan, op bladzijde 255, niet minder dan vierenveertig pagina’s nadat de storm van start gegaan is, staat daar opeens, jawel, die merkwaardige karaktertrek van Poseidon: ‘Het ergste moest dus nog komen’. Zeg niet dat u niet verwittigd werd!
Flor Vandekerckhove
a.k.a. De Laatste Vuurtorenwachter

zaterdag 25 juli 2015

De voyeur, het boek, de film (over porno 7)

De slotscène van de film. Silvia en Edoardo verlaten het leegstaande appartement. Zij draagt een doorkijkjurk die achteraan tot boven het begin van de bilnaad uitgesneden is. De man met de sigaar is filmregisseur Tinto Brass in een cameo, iets wat hij wel meer doet, veelal als 'dirty old man', rol die hem op 't lijf geschreven is.


Het woord voyeur is Frans, maar het wordt ook in ‘t Engels en in 't Nederlands gebruikt. Mag ik veronderstellen dat het in Italië gangbaar is? Het boek van Alberto Moravia, dat in het Nederlands als De voyeur vertaald wordt, heet in ’t Italiaans evenwel niet Il Voyeur, maar L’Huomo che guarda: de man die kijkt. Het hoofdpersonage, de jonge professor Edoardo, is immers niet alleen op seksueel vlak iemand die graag kijkt; kijken is als ’t ware zijn hele levenshouding. Over zichzelf zegt hij: ‘(…) een goede intellectueel die niet tot handelen in staat is en ermee volstaat de dingen te denken zonder ze te doen.’ Een toeschouwer. Het is, suggereert Moravia, een laakbare levenshouding, die daarenboven schril afsteekt tegenover die van Edoardo’s vader, een autoritaire man die, daadkrachtig als hij is, macht over zijn omgeving behoudt, zelfs al is hij oud en bedlegerig. Zoon Edoardo en schoondochter Silvia daarentegen missen de daadkracht om het zonder hem te rooien. Het voyeurisme is bij Moravia een metafoor, een kritiek op de jonge generatie — de mijne, deze van mei 68 —, omdat die in daadkracht tekortschiet om de verlangde breuk met het verleden te realiseren. 
Filmregisseur Tinto Brass, waarover ik hier eerder al een stukje schreef, draait dat helemaal om. Het thema van de onmachtige generatie is in de film ook wel aanwezig, maar Brass wil vooral de seksuele praktijk van het voyeurisme demonstreren. Bij hem is dat voyeurisme geen metafoor, maar the real thing. Waar Moravia ons iets over een onopgelost maatschappelijk probleem vertelt, vergast Tinto Brass ons op een uurtje soft pornografisch kijkgenot. Wie het boek leest én de film bekijkt — combinatie die als 't ware de hele mens bevredigt — kan achteraf een heel eind weglullen over hogere versus lagere cultuur, woord versus beeld, highbrow versus lowbrow, maar mij leert het vooral dat porno zich van erotiek onderscheidt door de overdrijving; en laat dit dan mijn stelling zijn. 
Bijvoorbeeld: in het boek wordt Edouardo's vader verzorgd door de tweeëntwintigjarige Fausta: ‘Ze is klein, maar perfect geproportioneerd zodat ze zich, zij het op een verkleinde schaal, welgeschapen mag noemen. Omdat ze heel kort geknipt haar heeft, lijkt haar hoofd op dat van een jongen, of liever, door iets dat op de een of andere manier geslepen en dubbelzinnig is, op dat van een baardeloze schooier: zwarte ogen, zacht en stiekem; kleine, haast stompe neus; vlezige mond met een uitdagende trek. In haar strakke rode truitje tekenen haar weelderige borsten zich duidelijk af; de tweeling-rondingen van haar achterste barsten bijna uit haar spijkerbroek; op de linkerbil is een hartje van rode stof genaaid; om haar hals is een geel sjaaltje geknoopt.’ Dat is een erotische beschrijving. De film toont Fausta toch ietwat anders: geen strak truitje, wel een doorkijkblouse; niets verhullende hotpants: wanneer ze zich buigt — wat ze ook voortdurend doet — zie je haar lippen! Da’s wat anders dan Moravia's spannende spijkerbroek. Wat mij, ter verdediging van mijn stelling — 
porno onderscheidt zich van erotiek door de overdrijving — een merkwaardige vergelijking oplevert: porno verhoudt zich tot erotiek zoals het smoelwerk van Louis de Funès zich tot de komedie verhoudt; da's eentje om in te kaderen. In handen van een goede regisseur werkt dat overdrevene wel — en Tinto Brass ìs een goeie — maar van goede smaak getuigt het daarom nog niet. In de slotscène van The Voyeur, waarvan ik een still bovenaan dit stuk plaats, zie je Silvia en Edoardo uit een leegstaand appartement vertrekken. Ze zijn op weg naar Edoardo’s vader, aan wie ze gaan meedelen dat ze niet van plan zijn te breken met het passieve leven dat ze leiden. Eerst het boek: Silvia draagt een zwarte, glimmende regenjas, het regent in Rome. En nu de film: Silvia draagt een lang kleed waar je los doorheen kijkt, en dat van beneden tot boven aan de bilnaad uitgesneden is, weer of geen weer.
Flor Vandekerckhove

donderdag 23 juli 2015

Herinneringen aan Mon Castel


In Bredene-Duinen, in de Prinses Marie-Josélaan, komt er, ter hoogte van het park Ramakers, een straat uit die Kasteellaan heet. Die naam heeft te maken met een villa die indertijd op ’t einde van die Kasteellaan stond en Mon Castel heette. Dat ‘kasteeltje’ (links op de historische foto), gebouwd in de jaren twintig, was eigendom van een Gentse ondernemer die nog meer villa’s in die Marie-Josélaan bezat, zoveel zelfs dat de laan tot in 1939 zijn naam droeg, de Marc Samdamlaan. In heel die wijk verwezen de straatnamen trouwens naar rijkaards die er de hand op gelegd hadden. Ik schreef daar eerder al een stukje over dat je hier vindt. Maar wat ik me nog altijd afvraag: zou Samdam deze van de lederwaren zijn; naam die ook vandaag nog op winkeletalages te lezen valt? Ik zal het eens aan architect Erwin Mahieu vragen, die zo’n dingen weet.
Ik herinner me de tijd dat Mon Castel bewoond werd; niet door Samdam, wel door een familie die het huis huurde en waarvan het zoontje, Joost (Heymans?), bij mij in de kleuterklas zat. Die mensen waren geen Bredenaars — ze waren een beetje anders dan wij, ze hadden een soort joviale openheid — frivoliteit? — die me als kind opviel en die ik misschien wel kosmopolitisch mag noemen, of tenminste ‘steeds’ (als ‘van de stad') — en ik denk niet dat ze er lang gebleven zijn. De vader had, meen ik me te herinneren, een vertegenwoordiging in koffie en/of koffieserviezen; misschien was zo’n servies wel de premie bij aankoop van een hoeveelheid koffie. Ik denk dat mijn moeder zich daar zo’n servies aangeschaft heeft. In elk geval is het zo dat ik met mijn moeder in dat huis geweest ben en dat die aanwezigheid in mijn herinnering met een koffieservies verbonden is. Ik herinner me het stro dat in Mon Castel zomaar op de vloer lag, uit de kisten waarin die serviezen verpakt waren. Hoe dan ook, Ik denk dat die familie de laatste was die het huis bewoonde. 
In 1981 werd het inmiddels vervallen Mon Castel aangekocht door de gemeente en gesloopt; de gronden worden omgevormd tot het huidige Park Ramakers dat in 2009 heringericht werd; vandaar de weelderige bomen op de hedendaagse foto.
Bewaard zijn wel de twee, in cottagestijl opgetrokken villa’s die daar al eerder gebouwd werden. Ze heten respectievelijk Onze Rust (nummer 15) en Joséphine (nummer 17). Boven de deur van deze laatste is de naam te lezen en hoger wordt het bouwjaar 1912 vermeld. Ik heb de foto niet helemaal onder dezelfde hoek kunnen nemen, wat destijds braakliggende grond was, is nu de tuin van een woning.
Flor Vandekerckhove

[Dit stukje werd in 2015 in De Laatste Vuurtorenwachter gepost. In 2021 redigeer ik het opnieuw ten behoeve van enkele FB-groepen die over Bredene en (oud-)Bredenaars berichten.]



woensdag 22 juli 2015

Bob Dylan & Joan Baez: de breuk

Over Desolation Row heb ik hier eerder al een stukje geschreven. Dat komt doordat de song een merkwaardige connectie met de stad Oostende heeft. Meer dan een anekdote is 't niet, maar het heeft er toch toe geleid dat ik in dat lied gedoken ben; song die op ’t eerste gezicht een surrealistisch allegaartje is. Dat valt vol te houden tot je in de derde strofe op het zeer concrete beeld van Ophelia stoot die, tot grote schrik van Dylan, hem onder diens venster staat te stalken: For her I feel so afraid / On her twenty-second birthday / She already is an old maid. 
Tweeëntwintig! Meteen denk je dan aan Joan Baez. De twee ontmoeten elkaar in 1963, beiden 22. Ze trekken amoureus en artistiek met elkaar op, maar de breuk laat niet lang op zich wachten. Dylan laat de maatschappelijke contestatie al gauw, heu, links liggen, terwijl Baez, in de visie van Dylan, erin ‘blijft hangen’. Baez blijft inderdaad als protestzanger haar politieke rol spelen, Dylan daarentegen zweert dat verleden radicaal af, o.a. in My Back Pages.
In de literatuur wordt Ophelia afgewezen door Hamlet. Ze verliest haar zinnen, wat zich uit in het zingen van onverstaanbare liedjes (!) en pleegt uiteindelijk zelfmoord. Ook de afgewezen Baez wijst ‘het leven af’, althans zo zingt Dylan: Her profession’s her religion / Her sin is her lifelessness. Dylan wrijft haar niet alleen levenloosheid — onkunde om te evolueren — onder de neus, maar ook haar inconsequenties: And though her eyes are fixed upon / Noah’s great rainbow / She spends her time peeking / Into Desolation Row. Als ze vindt dat ze op het podium moet staan om een betere wereld te bezingen, waarom blijft ze dan beneden naar Dylans venster gluren? Uitgerekend in Desolation Row, een plek waar zelfs de waarzegster haar biezen pakt: The future-telling lady / Has even taken all her things aside. 
Bob Dylan steekt in deze tekst de Rubicon over. Contestatie is belachelijk, ten onder gaan we sowieso: The Titanic sails at dawn / And everybody’s shouting / “Which Side Are You On?” De gewezen protestzanger verbrandt wat hij aanbeden heeft, Joan Baez daarentegen blijft de idealen van haar jeugd trouw. 't Is ook maar een interpretatie hé, ik schrijf ook maar op wat ik elders verneem. Mijn moraal? De ene doet 't zo, een andere doet 't anders.

maandag 20 juli 2015

Epifanie


Tekening Liesbeth Lambrecht (http://www.botervlieg.be)
De schipper is vandaag in ’t zothuis opgenomen.’ Het was de waard die het me zei: ‘Ze hebben hem moeten wegvoeren, want hij was met een geweer aan ‘t zwaaien.’ Met dat geweer werd hij opgepakt in een winkelwandelstraat waar hij had staan roepen: ‘Het is de hand, het komt door de hand, het is de hand!’ Daar moesten ze in 't café hard om lachen, maar voor mij was het een buitenkansje. Hier lag een verhaal klaar om geschreven te worden. Ik dronk mijn glas leeg en vertrok.
De psychiatrische afdeling van het ziekenhuis was me niet onbekend en ik leidde mezelf vlot naar zijn kamer. Hij leek blij me te zien — ‘Ha, daar is onze gazettenschrijver!’ —  en ik vroeg hem onomwonden wat er gebeurd was. Hij omklemde mijn pols en zei: ‘Ik heb de hand aan ’t werk gezien. De hand. We moeten… Ze moeten weten dat… dat het de hand… Je moet het schrijven… Je moet hen verwittigen… Het komt door de hand.’ Ik haalde mijn notitieboekje boven en vroeg of ik hem enkele vragen over die hand mocht stellen. ‘Ja’, zei hij, ‘je bent van de gazet. Je moet schrijven… zeg… zeg dat het door de hand komt.’ Ik verplichtte mezelf om ernstig te blijven en vroeg: ‘Heb je die hand vroeger al opgemerkt of is ’t iets dat er pas onlangs gekomen is?’ Daar had hij vroeger geen oog voor: ‘Omdat ik geen tijd had… maar toen ze ’t schip aan de ketting legden… toen zag ik het meteen… dat het de hand was… Dat was de hand.’ Wellicht door de medicatie die men hem gegeven had was de schipper alweer moe aan ’t worden. ‘Hij vernietigt ons’, zei hij nog, ‘hij brengt ons naar de kloten.’ Ik had nog een vraag: waarom doet die hand dat? ‘Omdat het de hand is,’ zei de schipper, ‘da’s de aard van het beestje.’ Op dat moment kwam de psychiater de kamer binnen. Ik maakte er dankbaar gebruik van om mijn notitieboekje dicht te klappen. Omdat het me na dat gesprek geen goed idee leek om de schipper een hand te geven, nam ik haastig afscheid.
In de auto, op de terugweg naar het café, begon ik te begrijpen wat de schipper me had willen zeggen. Hij had een openbaring gekregen, een epifanie. Hij was plotsklaps tot het inzicht gekomen dat we slachtoffers van de markt waren: de onzichtbare hand van de markt!  Ik opende de deur, keek naar de vragende gezichten aan de tapkast en zei: ‘De schipper is nog nooit zo normaal geweest als nu.’  Daar moest de waard om lachten. ‘O ja,’ zei hij, ‘Als de schipper zo normaal is, waarom zit hij dan in ’t zothuis?’ Ik schraapte mijn keel en zei: ‘Dat komt door de hand.’
Flor Vandekerckhove


[Ook dit is een verhaal dat in het kader past van mijn ‘Verhalenproject 2015-16’. Het is de bewerking van een langer verhaal dat ik eerder geschreven heb. Onder de titel Epifanie heb ik nu het herwerkt en vooral fel ingekort. Wie meer wil weten over het verhalenproject, krijgt daar meer uitleg over door hier te drukken, of daar en ook hier.]

zondag 19 juli 2015

Tot de dood ons scheidt


De IJslandvaart maakte het huwelijksleven in de vissersgezinnen niet altijd even gemakkelijk, maar je kunt evenmin zeggen dat het allemaal kommer & kwel was. De mannen waren lange tijd van huis weg, waardoor de vrouwen er alleen voor stonden, maar die uithuizigheid hield wel de liefde vers. Ook in het echtelijke bed van Camiel De Visscher en Maria De Commeere — twee vijftigers — werd nog altijd veel en lekker gevrijd.
Dat we het seksleven van die twee zo goed kennen, komt doordat de rijhuizen in de oude visserswijk erg gehorig waren. Telkens wanneer De Visscher vanuit IJsland thuisgekomen was, werden de buren uit hun slaap gerukt door Camiel die bij het klaarkomen steevast luidkeels de naam van zijn echtgenote uitschreeuwde: MARIAAAAAAA!  Waarop het haar beurt was om klaar te komen en met hoge stem te roepen: ‘CAMIIIIIIIIIIIIIEL’ Het was een gewoonte als een ander en de buren hadden ermee kunnen leven, ware het niet dat het verschillende keren per nacht gebeurde. En telkens galmde het weer over de daken: MARIAAAAAAA! Uit hun slaap gerukt restte de buren vervolgens niets anders dan te wachten tot de kreet beantwoord werd: CAMIIIIIIIIIIIEL! 
Dat ging zo door tot 12 april van dat vermaledijde jaar. Klokslag twaalf had de stem van Camiel over de ingeslapen wijk geklonken: ‘MARIAAAAAAA!’ De buren links en rechts van het huis, alsmede die van de overkant, schrokken die nacht al voor de tweede keer wakker. Her en der klonk een ingehouden vloek. Gewoontegetrouw wachtte de straat vervolgens op Maria’s antwoord. Vader ging eens plassen, moeder controleerde eens te meer de wekker. Terwijl vader op de terugweg de koelkast opentrok, keek moeder door een kier in het rolluik om te zien welk weer het was. Maar wat komen moest, kwam niet. De kreet van Camiel werd niet beantwoord en een uur later lag iedereen weer te slapen. Iedereen, behalve Camiel. Die dood was. En Maria die stilletjes en liefdevol, zonder dat iemand ’t horen kon, zijn naam murmelde: Camiiiiel. Meer valt hier niet over te vertellen, maar ’t is toch een mooi verhaal.

Flor Vandekerckhove
[Dit verhaal past in een project waarmee ik vissersverhalen opnieuw tot leven wil wekken. Wie in de rechterkolom van de blog op het label ‘Verhalenproject 2015-16’ drukt, vindt elders soortgelijke verhalen. Het bovenstaande verhaal is een bewerking van een stuk dat ik eerder schreef. Ik heb het nu naar de visserij toe herschreven en fel ingekort.]

vrijdag 17 juli 2015

Een kerkbezoek




Wanneer men, in 1926, in Bredene-Duinen voor ’t eerst een kerkje opent, zegt men dat het een ‘noodkerk’ is, een tijdelijke oplossing, in afwachting van het echte ding. Het gebouw van die noodkerk bestaat nog, het staat ten zuiden van de hoofdingang van de huidige kerk en heet Cruysduyne. Op de plaats waar de kerk nu staat is er in 1926 een parkje, met grot; een miniversie van de grot van Lourdes. 
Mag ik veronderstellen dat de hierboven afgedrukte zwart-witfoto uit 1946-47 stamt? De bouw wordt in 1939 aangevat en op 10 mei 1940 alweer onderbroken, de oorlog heeft voorrang. In september 1945 wordt het werk weer op gang getrokken. De kerk gaat op 14 april 1946 open en hij wordt ingewijd op 30 september 1947; twee goeie redenen om er een foto van te maken en die op postkaart af te drukken.
Ik doe mijn best om het gebouw onder dezelfde hoek te fotograferen. Gemakkelijk is het niet, op die plek belemmert een nieuw hoekhuis me het uitzicht. Ik moet de camera dichter opstellen, waardoor ik een stukje van de Prins Karellaan mis. Toch is het contrast tussen de twee foto’s groot genoeg om er enige cultuurhistorische beschouwingen aan te koppelen. 
De zwart-witfoto herinnert eraan dat Bredene-Duinen, anders dan ‘t Dorp of ’t Sas, in oorsprong een verkaveling is, uitgetekend in een desolaat gebied. In afwachting dat men er bouwt is het een hoop naakte grond waarop de noordenwind het voor het zeggen heeft. De foto straalt dat uit. Je ziet wel enkele gebouwen, maar je ziet vooral leegte. Het lijkt wel alsof de fotograaf erin geslaagd is elke menselijke aanwezigheid uit het beeld te weren. 
Dat zou vandaag moeilijk zijn, op die hoek heb ik zes foto’s geschoten en op al die beelden staan mensen. En auto’s. En fietsen. Maar het grootste verschil tussen de twee zit toch in de richtlijnen die daar vandaag staan. Hoeveel gebods- en verbodstekens staan daar eigenlijk? Opgelet: men verlaat een voetgangerszone! Opgelet: daar moet je de straat oversteken! Opgelet: je dient parkeerkaarten te gebruiken! Opgelet: je mag met de auto niet in deze en evenmin in gene richting rijden! Er staan rode lichten, twee boven elkaar zelfs, daar moet je dus dubbel voor oppassen; op die hoek staat ook veel om tegenaan te lopen: plastic paaltjes, palen in recyclagemateriaal, een betonnen blok, een metalen paal… En van die wijk zegt men nochtans dat het een rustige, residentiële plek is. 
Ik ga de laatste zijn om te zeggen dat het vroeger beter was, maar het verschil tussen de twee foto’s maakt wel duidelijk dat er onderweg iets verloren gegaan is: rust, ruimte, stilte. 

Flor Vandekerckhove

[De Laatste Vuurtorenwachter post dit stukje in 2015. In 2021 redigeer ik het opnieuw, ten behoeve van enkele FB-groepen die zich over Bredene en de Bredenaars buigen.]

Jeugdherinneringen

donderdag 16 juli 2015

Molly de waternekker


Op de Visserskaai rangschikt Molly Malone zorgvuldig de pladijs en de garnaal in de vakjes van haar steekkar. Alhoewel ze jong en mooi is merkt niemand haar op. Terwijl ze haar kar op gang duwt, kijkt ze meewarig naar de andere viswijven, want Molly mag jong zijn, ze heeft de wijsheid van een oude vrouw. Ze heeft alles al meegemaakt en weet daardoor wat het leven voor haar soort in petto heeft: ellende & narigheid, kommer & kwel. Ongehinderd stuurt ze haar viskar door de nauwe straatjes en brede lanen van de stad naar de brug die het stadscentrum scheidt van de buitenwijk, die Hazegras heet en waar haar trouwe klanten wonen: ‘Vasche platjes zie, vasche gernoas zie.’
In een café van die wijk werkt de oude folklorist aan zijn tekst over de waternekker, een geest die, zo zegt de volksmond, de onoplettende in ’t water trekt. Omdat het pijpenstelen regent heeft hij daar vandaag een beetje langer aan gewerkt, de tekst is nu helemaal klaar voor publicatie. Daarvoor moet hij naar de stad. Onder zijn paraplu staat hij voor de brug die de wijk scheidt van het centrum. Die brug werd zojuist weer neergelaten nadat hij eerder opgetrokken was om een jacht van ’t ene dok naar 't andere te laten varen. In de regen wacht de folklorist geduldig, zoals het folkloristen past, tot hij groen licht krijgt om de brug over te steken. Zijn gedachten zijn nog bij de waternekker die vele gedaanten kan aannemen: een kind, een hond, een vrouw, een witte man… Een auto die vlak naast hem het rode licht negeert, haalt hem bruusk uit zijn mijmeringen. Hij ziet hoe die auto recht op een viskar afstevent die vanuit de andere kant de stad komt uitgereden. De chauffeur merkt de kar niet op, maar hij hoort wel de snerpende stem van Molly Malone die haar waar aanprijst: ‘Vasche platjes zie, vasche gernoas zie.’ Daardoor beseft de chauffeur, weze het op ’t allerlaatste nippertje, dat hij een fout maakt. Hij drukt hard op het rempedaal. De wagen slipt en botst onzacht tegen de viskar aan, die schudt, beeft en kraakt, maar toch standhoudt. Een enkele pladijs wordt hoog in de lucht geslingerd en komt op ’t wegdek van de brug terecht. Nergens valt enige schade op te merken, maar het had erger kunnen zijn, veel erger. De chauffeur komt er met de schrik vanaf en vervolgt zijn weg, net zoals Molly Malone dat met haar viskar in de tegenovergestelde richting doet. Intussen is het licht op groen gesprongen en trekt ook de folklorist opgelucht de brug over, waar hij helaas uitglijdt op die ene pladijs die daar blijven liggen is. Hij slaakt een gil, slaat de armen in de lucht, verliest het evenwicht en komt in ’t water van het dok terecht, waar hij meteen verdrinkt. In het Hazegras, de wijk achter de brug, waar de verdronken folklorist enkele minuten eerder zijn tekst over de waternekker geschreven heeft, verkoopt Molly Malone al haar waar. En zeggen dat er niemand is die haar daar die dag gezien heeft.
Flor Vandekerckhove

dinsdag 14 juli 2015

Over de situatie In Griekenland

Op ‘t internet wordt er veel & straf gediscussieerd over de situatie waarin Griekenland terechtgekomen is. Daarin komen vooral de betweters aan bod, uiteraard, want dat is wat het internet ook is: een enorm lange cafétoog. Tussen al die tegenstrijdige zekerheden valt de stem van de twijfelaar haast geruisloos in ’t niet. Waaruit ik hem weer bovenhaal. Het uit zijn verband gerukte gedicht dat iemand tijdens die discussie op ’t net gezet heeft, is te mooi om ’t onvertaald te laten. Perfect is mijn vertaling geenszins, maar ik heb, zo denk ik wel, het ritme en de geest ervan naar het Nederlands kunnen meenemen. (Flor Vandekerckhove↗︎)

zondag 12 juli 2015

De hond van mijn leven

Links — Sloeber ging graag op bezoek bij mijn ouders. Dan zat ze op schoot bij mijn vader, Marcel, door ons gemeenzaam pépé genoemd, en keek door het raam naar het straatgebeuren. Rechts — De ranke mens met al dat haar ben ik, wat haast niet te geloven is, de hond is Sloeber. 


Sloeber was lelijk als de nacht. En stinken! Ze had epilepsie, moest dagelijks een pil nemen en vertikte het om die te slikken. Om haar te verschalken draaide ik er een stuk chocola rond, de chocola at ze op, de pil bleef achter. Dan kreeg ze een aanval, ik zette m’n voet op haar en liet haar schokken, sidderen, schudden, kwijlen en beven tot het over was. Waarna ze stinkend verder leefde, alsof er niets gebeurd was. Ze was ook vals. Van zodra je haar de rug toekeerde pikte ze je eten, dat begroef ze met het oog op magere jaren. Dat leidde tot gênante situaties, zoals die keer dat ik met veel moeite een vrouw in bed gekregen had die een bloedworst tussen de lakens aantrof. Dat valt niet uit te leggen. Op ’t einde was ze helemaal uitgeleefd: open kankerwonden, reuma, epilepsie, half blind… Dat kon niet blijven duren. Ik smeet een laatste keer haar stok in zee en nadat ze die teruggebracht had, trokken we naar de veearts die haar een spuitje gaf. Ze liet een ferme scheet en gaf de geest.















Op 1 januari 2022 publiceert uitgeverij De Lachende Visch een nieuw e-boek van Flor Vandekerckhove. Honderd titelloze eenparagraafverhalen wordt ingeleid door Flors oud-leraar Nederlands Alfons Vandenbussche.



De e-boeken van Flor Vandekerckhove zijn gratis voor wie erom vraagt. Vooraf bestellen kan. Het boek wordt u dan per e-mail toegestuurd zodra het in het rek van De Weggeefwinkel komt te liggen. Vraag erom via liefkemores@telenet.be↗︎


vrijdag 10 juli 2015

Het oog van de storm

— Bob Dylan (°1941) & Dylan Thomas (1914-1953) —

Aan een zeeman vroeg ik hoe dat aanvoelt, het oog van de storm, dat valse moment van absolute rust, baarmoeder van nieuwe rusteloosheid. 'Dat moet je aan een dichter vragen', zei de zeeman, 'aan iemand die Dylan heet en ja, dat mag zowel Thomas als Bob zijn. Zelf weet ik alleen dat je in zo’n storm dure eden zweert, je bekeert je tot gelijk welk geloof, je belooft onuitvoerbare dingen en opeens, uit het niets, staat zij daar, heidens en naakt: het oog van de storm!'  Zij?! Hoorde ik dat goed? Is het oog van de storm een vrouw? 'Een vrouw ja. Kom binnen' zegt ze, 'kom bij mij schuilen.' Hoe beschrijft Dylan haar, het oog van de storm? 'Als een vat vol tegenstrijdigheden,' zegt hij, 'als een wandeling op het scherp van de snee, een tehuis voor oude mannen die hun tanden op de liefde stukgebroken hebben, een stapel onopgeloste kwesties die er niet langer toe doen.' Ik kijk de twee Dylans vertwijfeld aan. 'Stel je een plek voor', zegt de ene, 'waar het warm en veilig is; stel je een mooie vrouw voor die zegt: kom binnen, ik ben je schuilplek voor de storm.' 'Maar', voegt de andere er meteen aan toe: 'Ga in die goede nacht niet al te licht. Raas, raas tegen het sterven van het licht.'
Flor Vandekerckhove

woensdag 8 juli 2015

Vissersverhalen

— 1953: de vissers eisen bestaansrecht. 2015: de vissersverhalen krijgen bestaansrecht. — 

Enige tijd geleden ben ik een project gestart waarbij ik probeer versteende vissersverhalen weer tot leven te wekken. Ik zoek die oude verhalen op, ga daar op geheel eigen wijze mee aan de haal, geef er een ferme draai aan, vervorm ze tot iets wat ze oorspronkelijk geenszins geweest zijn en hopla, daar is wederom iets nieuws ontstaan. Ik heb er inmiddels al achttien. Ik zet ze hieronder op een rijtje dat ook na vandaag nog regelmatig aangevuld wordt.
Framassons zijn burgers waarvan de folklore beweert dat ze, net als Faust, een pact met de duivel gesloten hebben. Ook in de visserij zouden ze actief zijn. Zegt een getuige: ‘Het ging de framassons op alle vlakken voor de wind. De schippers, de kapiteins, en zeker ook de reders die vrijmetselaar waren, hadden op alle vlak een streepje voor. De reders verdienden veel geld en de schippers en kapiteins hadden altijd geluk en vingen veel vis.’ Ik ben op zoek gegaan naar zo’n framasson en ja, ik heb er een gevonden.
Barbara is gebaseerd op een folkloristische vertelling over de eeuwige kruwer, een geest, gedoemd om ten eeuwigen dage met een steek- of treknet op garnaal te vissen. Onder de lokroep Hoe dieper hoe meer verleidt hij andere garnalenvissers die zich daardoor te ver in zee wagen en zodoende aan hun einde komen. Het verhaal is erg bekend aan de Westkust en in ’t noorden van Frankrijk. In de Garnaalstoet van Oostduinkerke loopt een reus mee die op de figuur van eeuwige kruwer Babbe Roere gebaseerd is. In haar hand draagt ze een kraai, want dat is een van haar verschijningsvormen.
Dit is een passage uit mijn roman Amandine (2012). We bevinden ons voor de poort van het aan de kust erg bekende instituut IBIS. Daar krijgen wezen en kinderen met andere problematische gezinsachtergronden een opleiding die hen naar een maritiem beroep leidt: visserij, marine, zeevaart… Het is 1968. De leerlingen wachten op het bezoek van Prins Albert. Een leerling, Kozzen, is er niet bij. Hij is de voorgaande avond uit IBIS ontsnapt.
De Osschaert (Ossaart, Oessaart, Oschaart, Oeschaart, Osschaart) is een wezen uit de Belgische folklore, afkomstig uit de omgeving van Hamme. Op het internet vind je talrijke Osschaertverhalen. Het wezen zou op de rug van mensen springen die zich ‘s avonds in de buurt van het kapelletje van Twee Ruggen durven te wagen, hij laat zich meeliften tot een kruispunt. De pastoor van Hamme slaagt erin Osschaert te verdrijven, die daardoor in Oostende terechtkomt.
Marie Delanghe, aka Miete, is een figuur uit de Oostendse visserijfolklore. In de Vlaamse Volksverhalenbank zijn er tal van getuigenissen over haar te vinden. Veelal wordt ze daarin een 'toveres' genoemd, maar dat blijkt op een misverstand te berusten.
6. Hoe vorter de vis, hoe groter de versterving, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2015/06/hoe-vorter-de-vis-hoe-groter-de.html
Dit verhaal is gebaseerd op de memoires van visleurder Richard Quaegebeur. Hij had een ronde in Limburg en werd daar tijdens de vastenperiode geconfronteerd met een ruzie tussen een non en een pastoor. Zij wilde kwaliteitsvis voor de oudjes die zij moest voeden. De pastoor vond dat onnodig. Van hem kwam het argument: 'Hoe slechter de vis, hoe groter de versterving.'
Een verhaal gebaseerd op feiten. De figuur van de brandstofleverancier Lange Dick is geïnspireerd op mijn vader. Of hij daarbij weduwen tot zich genomen heeft weet ik niet, maar dat hij de truc met de lege jerrycans toegepast heeft, ben ik onlangs te weten gekomen van iemand die hem daarbij geassisteerd heeft.
De folkloristische kwelgeest Kludde komt enkel 's nachts tevoorschijn. Hij springt de nietsvermoedende voorbijganger op de rug. Deze is dan verplicht hem de rest van de nacht te dragen. Kludde laat zijn gedaantes afhangen van de situatie. In Aalst wordt hij Kledden genoemd. Hij woonde daar in de Dender, de Aalstenaars wisten hem te verjagen richting Dendermonde. In Oostende is Kludde nu een jonge vrouw die luistert naar de naam Lolita Decludde.
Een vissersverhaal dat verschillende gebeurtenissen en verhalen mengt. De film Der Untergang laat in dit verhaal sporen na: Eva, Braun, de bunker. De Oostendse mythologie rond de gebrs. Marchand wordt in dat verhaal gebruikt: zij zouden de frietkotensector in handen hebben en ten derde bevat het verhaal een referentie naar een visser die inmiddels inderdaad als vrouw door ’t leven gaat. De mix van al die evenementen mag terecht A l’Ostendaise genoemd worden.
Dit handelt over een ernstig sociaal deficit van de visserij: de lange periodes van uithuizigheid waardoor vissers van het sociale leven afgesneden worden.
In die tijd was ik uitgever van Het Visserijblad. Ik las een interview met Arno. De journalist vroeg hem waarom hij zoals een cowboy stapt. Arno antwoordde: ‘Ik stap niet als een cowboy, ik stap zoals een visser’.  Dat moest ik als journalist ter zeevisserij uiteraard eens bekijken. Dit is wat ik zag. Het is wel geen vissersverhaal, maar ’t is toch een verhaal van iemand die stapt als een visser.
Op de Visserskaai in Oostende zou zich een spookhuis bevonden hebben, een huis waar Dikke Gusten gewoond heeft, een bekende figuur in de visserij. Ik heb het huis proberen weer te vinden. Dit is het verhaal van die zoektocht.
13. In het oog van de storm, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2015/07/het-oog-van-de-storm.html
Een zeer kort verhaal dat vertrekt van een stormbeschrijving die een visser geformuleerd heeft. Zijn verhaal heb ik gemengd met een vers van Dylan Thomas en flarden tekst uit een song van Bob Dylan.
14. Drugskoerier op rust zoekt vrouw, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2015/03/drugskoerier-op-rust-zoekt-vrouw.html
Het verhaal van Wouter is volledig waar. Ik heb die mens gekend, hij heeft als vislosser in de Oostendse vismijn gewerkt, ik heb het zoekertje opgesteld waarover in het verhaal sprake is en ik ben naar zijn begrafenis geweest.
15. Molly de waternekker, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2015/07/de-waternekker-op-de-brug.html
De waternekker trekt de onvoorzichtige mens het water in. Overal waar er water is, verschijnt de nekker. In Mechelen is de Nekkerpoel naar hem genoemd. In een park in Berlijn staat zijn standbeeld. Ook in de Oostendse folklore is er sprake van de waternekker die overigens vele gedaanten kan aannemen, misschien ook wel deze van Molly Malone.
16. Tot de dood ons scheidt, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2015/07/over-camiel-de-visscher-en-maria-de.html
Het huwelijksleven in de vissersgezinnen is niet altijd gemakkelijk, maar er zijn ook voordelen. Daarover gaat dit verhaal van eros en thanatos.
17. Epifanie, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2015/07/epifanie.html
Een schipper gaat door het lint en wordt in het ziekenhuis opgenomen. Blijkt dat hij een verhelderend inzicht gekregen heeft — een openbaring, een epifanie — waarmee hij zich geen raad weet. 
18. Niemand, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2015/07/niemand.html 
In 2011 publiceerde visser op rust Eddy Serie in Het Visserijblad een reportagereeks over de Oostendse visserscafés van weleer. In die krantenstukken had hij het zijdelings ook over jeugdbendes en over confrontaties met zeemachtmatrozen. Ik liet me erdoor inspireren en schreef een fictief verhaal waarin ik het Oostendse uitgangsleven van de sixties koppel aan de Griekse mythe van de Styx, de rivier die de aarde van de onderwereld scheidt.
19. Elooi Valke en zijn vrouw, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2015/08/elooi-valcke-en-zijn-vrouw.html. Over een oud-IJslandvaarder die kan vliegen en een vrouw die klaarkomt van het lachen!
20. De derde man, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2015/08/de-derde-man.html In de visserij geldt de ongeschreven regel: wat op zee gebeurt blijft op zee. Deze 'omerta' belet niet dat de gevolgen van zo'n daad ook aan de wal voelbaar zijn, zeker wanneer het moord betreft.
21. Het bal der mannen, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2015/08/het-bal-der-mannen.html De visserij is een jagersgemeenschap, met eigen zeden en gewoonten. Sommige ervan zouden vandaag niet meer begrepen worden. Daarom worden ze ook geheim gehouden.
22. Poseidon, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2015/07/poseidon.html Poseidon, de zeegod is de meest meedogenloze, de koppigste en de minst vergevingsgezinde van alle goden. 
23. Over taboes en hoe ze doorbroken worden, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2015/08/over-taboes-en-hoe-ze-doorbroken-werden.html. Om zich van een goede vangst en een behouden thuiskomst te verzekeren houden vissers rekening met voortekenen en nemen ze taboes in acht. Maar vandaag minder dan ooit, zo blijkt.
24. Kerst op de Oosteroever, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2013/12/kerst-op-de-oostendse-oosteroever.html Een variante op het kerstverhaal.
25. Hope uit de viswinkel, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2015/08/hope-uit-de-viswinkel.html Dit is de bewerking van een verhaal dat ik eerder al geschreven had. Ik heb het nu niet alleen flink ingekort, maar ook op cruciale punten veranderd. In de blog staan al stukjes over de viswijven (Molly de waternekker) en de visleurders (Hoe vorter de vis, hoe groter de versterving). Maar een verhaal over iemand uit de winkeldistributie had ik nog niet. Dat is nu rechtgezet.
26. De verjongingsoven van 't Sas, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2014/11/over-roland-desnerck-en-de.html Een eresaluut aan Roland Desnerck die zoveel vissersverhalen aan de vergetelheid heeft weten te ontrukken.
27. Lurre op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2014/11/lurre.html
 Het tragische leven van de vislosser Lurre.
28. De roeschaard en de angst voor het witte blad, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2015/09/de-roeschaard-en-de-angst-voor-het.html
Hoe komt het eigenlijk dat ik er maar moeizaam toe kwam een nieuw verhaal over deze oude kwelgeest te schrijven? Zou de roeschaard er zelf voor iets tussen gezeten hebben?
29. De merkwaardige lotgevallen van lichtmatroos Malfait, op http://florsnieuweblog.blogspot.be/2015/09/de-merkwaardige-lotgevallen-van.html
De molfiet is de zeemansvariante van de zondebok. Alle malaaien worden in zijn schoenen geschoven. Over een molfiet aan boord van 't schip bestaan er talrijke verhalen, dit is er een van.


Flor Vandekerckhove