zondag 31 mei 2015

Songtekst



Onderstaande songtekst is gebaseerd op een verhaal dat ik lang geleden, uiteraard in het Nederlands, geschreven heb en dat u hier kunt nalezen. Omdat ik de mening toegedaan ben dat er een songtekst in dat verhaal geborgen zit en omdat ik niet zo meteen iemand ken die deze lyrics voor mij zou willen schrijven, heb ik die, met veel hulp van de merkwaardige vertaaldienst van Google, zelf gemaakt. ‘k Weet ‘t, het is verre van perfect, er staat een hoop haar op dat Engels, er moet aan gesleuteld & geschaafd worden, maar misschien kan ik dat samen doen met de mens die zich geroepen voelt er zijn/haar muziek bij te bedenken. Folk, rock, blues, fado… who cares?! Zodat een jongensdroom van mij op de valreep mijner leven in vervulling mag gaan: een lied waarvan gezegd wordt: lyrics: Flor Vandekerckhove. Aaaaah!


Oh, all tobacco shops were closed
The year the law forbade to smoke
‘t Was hard to find a cigarette
‘Cause smokes were worth their weight in gold

Smokes were worth their weight in gold

All the cops were hunting smokers
— Recognized by their stinking breath
Their ugly clothes and ugly cough —
‘Cause cigarettes were scarce like gold

Cigarettes were scarce like gold

His dealer sold him heavy stuff
The kind you’d like so much to puff
Van Nelle, widow, Dutch and old
Was needed to be paid in gold

Was needed to be paid in gold

To the graveyard he then quickly went
To put a lighter to his fag
He deep inhaled and tasted smoke
Indeed ‘t was worth it’s weight in gold

Indeed, ‘t was worth it’s weight in gold

From his ugly lungs the smoke then went
Went through his veins into his brain
Where the stuff so truly good
Prevented him from getting old

Prevented him from getting old

In his chest he felt a pain
Went down on the graveyard ground
The fag fell down, out of his mouth
Straight in the dirty shirt he wore

Straight in the dirty shirt he wore

He was not able to react
And so his nylon shirt caught fire
All his strength was almost gone
Together with the fag worth gold

Together with the fag worth gold

The rest of his remaining strength
Led him to an open grave
Where his body caught on fire
And perished in a bluddy smoke

And perished in a bluddy smoke

His wife went out to find her man
So did his child and the police
The cops say’d he was a wanted man
Reward, they said, would be paid in gold

Reward, they said, would be paid in gold

But no one found the vanished man
He had completely disappeared
And the cops us'd the reward
To buy tobacco with that gold

To buy tobacco with that gold
To buy tobacco with that gold
To buy tobacco with that gold


© Flor Vandekerckhove

zaterdag 30 mei 2015

Wraak, op de valreep

— Zijn moeder —


We kennen elkaar sinds we zes zijn. Ruzie hebben we nooit gehad, behalve een keer heel in het begin. ‘Ik zal het aan je moeder zeggen,’ zei ik. Hij zei dat hij een mama had, geen moeder. Dat vond ik gemeen en dat zei ik ook: ‘Dat is gemeen.’  Bovendien zei ik dat ik het hem betaald zou zetten: ‘Dat zet ik je betaald.’ Met die dreiging kon hij leven en met die woorden eindigde onze enige ruzie. Daarna leefden we zestig jaar in peis & vree. Zopas bracht hij me de mare dat zijn moeder overleden was. ‘Mijn moeder is dood,’ zei hij. ‘Jij hebt geen moeder,’ zei ik, ‘jij hebt een mama.’

Flor Vandekerckhove

donderdag 28 mei 2015

Dichters nicht



Ze maakt zich meteen kenbaar als de nicht van de dichter waarover ik het in mijn lezing zal hebben. Ze valt op doordat d’r haar in een hoge wrong gedraaid is, waarmee ze boven iedereen uittorent. Haar aanwezigheid vult heel de zaal, wat me zenuwachtig maakt. Het betert niet wanneer ze me onverwachts een vette knipoog geeft. Haar neef, de dichter, schrijft dichtbundels die niemand opvallen, maar zijn nicht kamt 's morgens al d'r haar naar voren en bindt het vast in een paardenstaart die bovenop haar hoofd, krek in ’t midden, begint. Ze crepeert die staart terwijl ze hem hoog in de lucht blijft houden. Vervolgens rolt ze hem van boven naar beneden op in een bol die ze met spelden vastmaakt. En ten slotte spuit ze heel die wrong vast met Strong Hold, een product dat de wrong ijzersterk maakt. Wat van de poëzie van haar neef niet gezegd kan worden.
Flor Vandekerckhove


Nieuw boek van Flor Vandekerckhove. 70 bladzijden speurwerk in alle hoeken & kanten van ’t land, in een scheve zoektocht naar de eigen identiteit. Met een voorwoord van Jan Loones↗︎. Het e-boekje (pdf) is gratis voor wie erom vraagt. Doe het nu via liefkemores@telenet.be.

maandag 25 mei 2015

Zware jongens, lichte meisjes en linkse schrijvers

Marie Windsor als Edna Tucker in de film noir Force of Evil.
Terwijl ik de film noir aan ’t onderzoeken was, viel het me op hoeveel linkse auteurs zich op dat genre werpen. Er was niet alleen de grote Dashiell Hammett waarover ik later wel een apart stukje publiceer. Er vallen in die duistere wereld behoorlijk wat linkse namen te sprokkelen. Walter Snow (1905-1973) schreef socialistische essays en deed erg zijn best om een proletarische auteur te worden, maar wat hij echt werd was iets anders: een goeie schrijver van detectiveverhalen. John Spivak (1897-1981) was een Amerikaanse communist van het soort dat het in de jaren dertig nodig vond om voor de Russische geheime dienst te werken, een informant die de stalinisten onder meer van informatie over de Amerikaanse trotskisten voorzag. Daarnaast leefde hij zich uit in het schrijven van boekjes van het pulpgenre. William Rollins Jr., waarover ik op ’t internet geen biografische gegevens vind, was een marxist die tot aan zijn dood in de jaren veertig detectives blijft schrijven. Dat deed ook Ben Appel (1907-1977). Van William Cunningham is Pretty Boy bekend, boek dat onlangs heruitgegeven werd. Het wordt omschreven als ‘The classic proletarian crime novel’. In veel linkse romans kwamen gangsters voor, zoals dat ook het geval is in de proletarische roman Jews Without Money van Mike Gold (1894-1967), een auteur die zichzelf levenslang communist blijft noemen. Misdadigers zijn er ook aanwezig in The Girl van de linkse schrijfster Meridel Le Sueur (1900-1996). En in Native Son van Richard Wright (1908-1960) staat zo’n misdadiger zelfs centraal. Dat is ook het geval in Low Company (in 1947 verfilmd als The Gangster) van Daniel Fuchs (1909-1993). Waarmee we bij de scenaristen belanden. Wanneer je de scenario’s meerekent dan wordt de linkse bijdrage wel bijzonder groot. Albert Maltz (1908-1985) die omwille van zijn linkse overtuiging in de gevangenis terechtkwam, was mede-auteur van The Naked City, film die ikzelf als meesterlijk quoteer. Abraham Polonsky (1910-1999), eveneens op de beruchte zwarte lijst van Hollywood, was de regisseur van Force of Evil (1948, gebaseerd op de roman Tucker’s (1943) van de marxist Ira Wolfert [1908-1997]). Ben Maddow (1909-1992) was o.a. auteur van The Asphalt Jungle. Kenneth Fearing (1902-1961), medestichter van het kleine, maar beroemde tijdschrift Partisan Review, schreef The Big Clock dat in 1948 verfilmd werd. Jim Thompson evolueerde van het schrijven van proletarische romans naar misdaadverhalen. Zijn pulpverhaal The Killer Inside Me werd twee keer verfilmd. En dan is er natuurlijk ook nog het onovertroffen Nightmare Alley (1946) van William Lindsay Gresham (1909-1962), overduidelijk links geïnspireerd. Als film noir werd het uitgebracht in 1947. 
Waarmee dit stukje over zware jongens, lichte meisjes en linkse schrijvers los van mijn oorspronkelijke bedoeling op een kleine encyclopedie is beginnen lijken.

zondag 24 mei 2015

Leren lezen met porno (over porno 3)


Sergey Dmitrievich Merkurov (1881-1952) was mij onbekend. Ik stootte op zijn naam terwijl ik documentatie aan ’t zoeken was, dienstig om mijn spetterende pornoreeks te kunnen verderzetten. (Eerdere stukken vind je hier en daar.) 
Het werk van beeldhouwer Merkurov werd, lees ik, erg bewonderd door Jozef Stalin. Die Merkurov maakte dan ook hele grote beelden van de dictator. Ja, dan weet je ’t wel. Of toch niet, want wat ik op 't net ook vind is dit. Als cadeau voor Stalins zeventigste verjaardag kapte hij een groot beeld uit graniet. Ik vind er geen afbeeldingen van en dat komt wellicht doordat die niet bestaan. Stalin weigerde immers om het in ontvangst te nemen. Misschien kwam het door de naam die Merkurov eraan gaf: Dood van de leider. Hola! En het lemma in de encyclopedie vervolgt droogjes: ‘en er ving een moeilijke periode aan in het leven van de beeldhouwer.’ 
Merkurov was een complex man. Uit onderstaand filmpje blijkt bijvoorbeeld dat hij bijzonder goed met kiekens 
om kon gaan. Hij was lid van de Communistische Partij, maar evengoed was hij een vrijmetselaar en een vrijdenker. Misschien moeten we diens preoccupatie met porno in die hoek zoeken. Wanneer hij geen Stalinbeelden kapte, werkte hij (in 1931) een alfabet uit dat volledig uit waterverfschilderijtjes met pornografische afbeeldingen bestond. (Het volledige alfabet vind je hier.) Op ’t internet wordt her & der gezegd dat het boek deel uitmaakte van een alfabetiseringscampagne voor volwassenen, maar Giuliano Vivaldi die ons die beelden leert kennen zegt daarover: ‘Ik kopieerde dit van iemands muur en voegde eraan toe, met enkele uitroeptekens, dat het deel uitmaakte van Stalins strijd tegen de ongeletterdheid. Wat als grap bedoeld was reisde als feit het internet af.’ Toch lijkt het mij een aangename manier te zijn om ’t Russisch onder de knie te krijgen.
Flor Vandekerckhove

Sergey Dmitrievich Merkurov

vrijdag 22 mei 2015

Maskers, winkeliers en kosmopolieten

Links: Felix Labisse, 1934, Grand carnival Ostendais. 

Rechts: Adolf Buylstraat 32. Ouderlijk huis van Henri Storck.



James Ensor ziet maskers in de winkel van zijn woonst liggen, hij ziet ook dat 'het maskeren' zijn stad kenmerkt, dat Oostende een oord met veel gezichten is. Tegelijkertijd maakt dat maskeren de Oostendenaars tot wat ze zijn. O contradictie: Oostende toont zich door wat het verbergt!  
Misschien ziet koning Leopold II dat ook wanneer hij er in 1866 de zomer komt doorbrengen. En samen met de koning ontdekt de beau monde een stad die al vele eeuwen door een hard zeevolk bewoond wordt. Valt er een grotere tegenstelling te bedenken dan die tussen die beau monde en het zeevolk? Valt het niet te begrijpen dat die contradictie gemaskeerd zal worden? En is het niet logisch dat het maskeren vervolgens de identiteit van de Oostendenaars vorm geeft — hen maakt tot wat ze zijn?
Neem de Oostendse commerçanten, een groep die noch beau monde noch zeevolk is. Wie winkelier zegt, denkt niet meteen aan weidse zeeën of aan rondreizende kosmopolieten. Integendeel, je denkt aan een leven dat zich vlak naast de kassa afspeelt. Niet zo in Oostende! Daar toont de kleine zelfstandige ons een ander gezicht. 
Filmmaker Henri Storck↗︎ (1907-1999) is actief in de ouderlijke schoenwinkel in de Adolphe Buylstraat, maar hij wordt wel een pionier van de Belgische film. Zelf zegt hij daarover: 
Als ik sedertdien een uiterst boeiend bestaan heb gekend, dat mij naar de 4 uithoeken van de wereld voerde, dan dank ik dat aan de vorming die ik mocht opdoen tijdens mijn kinderjaren en mijn jeugd, zo rijk en gelukkig, zo bont en fel voor zinnen en geest. Alleen Oostende met de waaier van zijn seizoenen en de eigenheid van zijn bewoners, het kolken van het artistieke leven ter plaatse, kon mij dit bezorgen. Soms liep ik te praten met de Noordzee en zwoer haar een cineast te worden, Oostende niet onwaardig ...’ 
De vader van Leon Spilliaert, Leon (Leonard), had een parfumerie-kapsalon in de Kapellestraat naast het stadhuis. De vader van de kosmopolitische dichter Henri Vandeputte↗︎ (1877-1952) komt van Brussel naar Oostende om er, op de hoek van de Langestraat en de Vlaanderenstraat, een filiaaltje te openen waar hij linten en zijden prullaria verkoopt, ‘rubans et soieries’, voorwaar een leven dat in centimeters afgemeten wordt, maar zijn zoon Henri zal ons wel een indrukwekkend literair oeuvre nalaten dat twaalf boekdelen beslaat. Mathieu Corman↗︎ (1901-1975) heeft in de Adolphe Buylstraat een goed draaiende boekwinkel, maar hij vindt ook tijd om in Spanje tegen de opstandige generaal Franco te vechten. De Franse familie Labisse komt naar België om er van de vis te leven. Vader sticht een rederij en stuurt zijn zoon Felix naar de visserijschool in Oostende, maar Felix Labisse (1905-1982) wordt geen visser, wel een internationaal gerenommeerde kunstschilder. Journalist-dichter Henry van Vyve kun je dan weer aantreffen in de kunstgalerie van zijn echtgenote. En gedijt James Ensor↗︎ (1860-1949) niet in de wereld van souvenir- en schelpenwinkeltjes?
Al die kunstenaars vinden inspiratie in de vele gezichten die de stad tegelijk toont en verbergt. John Gheeraert↗︎ beschrijft die wanneer hij zich in De geheime wereld van James Ensor een wandeling verbeeldt die de jonge James doorheen Oostende voert: 
‘In de zijstraatjes rond de vismarkt woonden de mensen in oude en overbevolkte huizen. Voor hen was er geen zomerpret. In deze buurt had de cholera-epidemie door de armoede en het alcoholisme het hardst toegeslagen. Niets van dat alles ontsnapte aan de scherpe observerende blik van de jonge James: een afgejakkerde hond die een te zwaar beladen karretje trok, een oude vissersvrouw die zat te breien in de zon onder een kruisbeeld, een krom gewerkte visser. Elke keer als de broodmagere silhouetten in een deuropening verschenen, stond de jongen even stil, maar zijn vader drong telkens aan om door te gaan. De plaatselijke kranten vermeldden nauwelijks iets over de cholera-epidemie, want ze wilden de rijke badgasten niet afschrikken, maar het was beter voorzichtig te zijn.’ 
Dit is waarlijk Oostende: al die gemaskeerde tegenstellingen op een morzel grond! Papa houdt zijn jongen weg van het gevaar, maar de volgende paragraaf baadt alweer in puur avontuur: 
‘Vader Ensor deed plots zijn schoenen uit en vertelde zijn verbijsterde zoon dat hij vlug naar de overkant van de havengeul wou zwemmen. ‘Ik ben dadelijk terug,’ zei hij. En met zijn kleren aan, op zijn schoenen na, sprong hij in het water. De jongen was een en al verbazing. Weldra zag hij het hoofd en de zwarte baard van zijn vader dobberen over het water. James Frédéric zwom met een krachtige en wilde slag, terwijl hij zich heen en weer wentelde. De hele havengeul glom onder het zonlicht. Toen hij aan het Oostenhoofd aankwam, rustte hij wat uit bij een houten paal. Na een korte onderbreking keerde hij met dezelfde forse slag terug. Hierbij had hij nog de kracht om even te wuiven naar zijn bezorgde zoon. Ten slotte klom hij aan land. Doornat trok hij zijn schoenen aan.’ 
In die twee opeenvolgende paragrafen heeft John Gheeraert de vele gemaskeerde gezichten van de stad beschreven: volks en burgerlijk, braaf en avontuurlijk, leugenachtig en oprecht, groots en kleingeestig, inspirerend en saai, laf en moedig. Goed gedaan John!
(Met dank aan Patrick Vanslambrouck [Fonds Henri Storck] voor de info.)

[Deze post dateert in DLV van 2015. In 2021 redigeer ik hem opnieuw, ten behoeve van de FB-groep Oostendse verhalen. In 2023 presenteer ik het stuk ook aan FB-groep Oostende Nostalgie.]

maandag 18 mei 2015

Vervoerbewijs

Mijnheer,’ zei hij, ‘dit is een ongeldig vervoerbewijs.’ Ik keek naar de treinbegeleider, dan naar het ticket en daarna weer naar de conducteur. Ongeldig? Ik had het nog geen uur eerder uit de automaat gehaald. ‘Dit is een vervoerbewijs voor senioren,’ zei hij. Een seniorenbiljet inderdaad, daar had ik ook recht op. Ik keek hem glimlachend aan. ‘Het is pas geldig na negen uur,’ zei hij. Ik keek op mijn horloge. Het was twintig over. Ik bleef glimlachen. ‘De trein is vertrokken om acht uur vijftig. Een seniorenticket is pas geldig na negen uur. U bent te vroeg met deze trein vertrokken, dit vervoerbewijs is daardoor ongeldig.’ Hij bleek het te menen. ‘Ja maar,’ repliceerde ik, ‘dat is een maatregel om overbodig volk uit de forenzentrein te weren. Dit is niet zo’n trein.’ Ik keek om me heen en zag mijn woorden bevestigd, nauwelijks volk. ‘Toch is ’t ongeldig,’ zei hij weer, ‘kunt u een correct vervoerbewijs betalen?’ Het lachen verging me. De mens besefte niet wat hij aan ’t doen was. Als er iets is waar ik niet mee om kan gaan, dan is ’t wel met een kommaneuker. Ik probeerde kalm te blijven, ik word een dagje ouder en ik moet mijn hart sparen, maar het lukte me niet. Ik ging in de tegenaanval: ‘Komt het door dat uniform dat ge zo’n klootzak zijt of zijt gij thuis ook zo? Ik weet wel dat de regering het u moeilijk maakt, maar dat is geen reden om gepensioneerde mensen de duvel aan te doen hé.’ Ik had me enige maanden geleden nochtans voorgenomen om geen politieke uitspraken meer te doen, om dat aan de jeugd over te laten, maar een mens kan toch niet àlles over zich heen laten gaan. 
Een weg terug was er nu niet meer. Ik besloot er nog enige populistische argumenten bovenop te smijten: ‘Gij zijt zeker zo’n klootzak die weigert aan een staking deel te nemen! Gij zijt zeker van het soort dat vindt dat deze regering het nog zo slecht niet doet! Wat kan u het schelen dat ik tien minuten te vroeg met de trein vertrek? Is dat misschien uw eigen trein? Of betaal ik die met mijn belastinggeld? Of hebt ge zoveel noten op uw balk omdat hij voor één keer op tijd is?! Of ik een vervoerbewijs kan betalen? Misschien kan ik wel een taxi betalen, dat zijn uw zaken toch niet. Steek dat ticket maar in uw reet! En geef er daar dan een knip in, kaartjesknipper van mijn kloten. Kan ik een ticket betalen? Om dat te weten gaat ge de flikken erbij moeten halen. Die zijn ook zo flink wanneer ze in uniform zijn. En ze hebben bovendien een wapen. Misschien kunnen ze eens op me schieten.’ Ik was me nu toch wel heel erg kwaad aan ’t maken. Maar gelukkig sprak ik die woorden alleen maar in gedachten uit, want met die mens viel niet te redeneren, zo had ik meteen gezien. Zo’n mens kon alleen maar met actie overtuigd worden. Geen woorden maar daden! Niet nadenken, meteen handelen. Rechtstaan. Man tegen man. Ooghoogte. Een kopstoot, vlam! En daar lag de treinbegeleider op de grond… Vanuit zijn neus te bloeden als een varken… Een geveld zwijn in uniform… Ik keek om me heen en zag dat mijn medepassagiers me met sympathie toeknikten. Het stimuleerde me om nog verder te gaan. En met die stap zette ik mijn voet bovenop zijn hoofd en riep: ‘Lik nu mijn zolen maar, meneer de kaartjesknipper. Gij dacht zeker dat ik zo’n sukkelachtig oudje was? Ge had deze keer, helaas voor u, echt wel de verkeerde vast. Wie denkt ge wel dat ge zijt, snotneus? Denk ge dat uw ouders daarvoor in 68 op de barricaden gestaan hebben, om kommaneukers gelijk gij te kweken?’ De passagiers begonnen nu te applaudisseren en vuurden me, met de duim naar beneden, aan om de treinbegeleider helemaal af te maken. Maar dat deed ik uiteraard niet, net zomin als ik al het vorige gedaan had. Dat verzet had zich alleen maar in mijn hoofd afgespeeld. Mijn daadkracht had zich beperkt tot het bovenhalen van mijn portefeuille en het enige wat ik gezegd had was dit: ‘En hoeveel zal me dat nu weer kosten?’ Dat bleek niet weinig te zijn, gelukkig had ik voldoende geld op zak.
Flor Vandekerckhove


zondag 17 mei 2015

Stort

We werden uitgenodigd om iets te komen eten. Lag er zilver op tafel? Kristal op de dis? Ik zou ’t niet meer weten, maar we kwamen wel in een wereld van tafelmanieren terecht. Afschuwelijk was dat samenzijn daarom niet, redenen om door te zakken waren er evenmin. Meteen na de koffie werd het alweer tijd om op te stappen. ‘Want’, zei ik lachend, ‘morgen komen ze ’t vuil ophalen; ik moet de vuilnisbak nog buitenzetten.’ In het portaal vertelde hij dat hijzelf nooit vuilnis op straat zette, hij bracht het naar het privéstort van de familie. Terwijl de nacht over de stad viel, reden wij naar huis. We hadden iets om over na te denken, al konden we niet meteen zeggen wat. Aan de overkant van het dok braakte een fabrieksschouw rook uit. Het was een stikkend hete dag geweest en de stad rook naar verderf. Thuis zette ik de vuilnisbak op straat, een buurman deed hetzelfde.
Flor Vandekerckhove
















Op 1 januari 2022 publiceert uitgeverij De Lachende Visch een nieuw e-boek van Flor Vandekerckhove. Honderd titelloze eenparagraafverhalen wordt ingeleid door Flors oud-leraar Nederlands Alfons Vandenbussche.



De e-boeken van Flor Vandekerckhove zijn gratis voor wie erom vraagt. Vooraf bestellen kan. Het boek wordt u dan per e-mail toegestuurd zodra het in het rek van De Weggeefwinkel komt te liggen. Vraag erom via liefkemores@telenet.be↗︎

vrijdag 15 mei 2015

De laatste dagen van de eenling


Cowboy Burns wordt achternagezeten door een helikopter, een botsing van twee werelden.
In mijn kindertijd, lang voor de tv de ontspanning van 't gezin monopoliseerde, gingen wij ’s zondags naar de film, mijn ouders en ik. Meestal was dat naar de Cameo en meestal was die film een western. Die uren reken ik tot de mooiste uit mijn kindertijd. Als ik een eresaluut aan die wonderjaren mag brengen dan kan ik dat het beste doen door zo’n western aan mijn lijstje van geprefereerde films toe te voegen; for old times’ sake
Een hoogtepunt uit het genre is ongetwijfeld Lonely Are The Brave, uit 1962. Het scenario is gebaseerd op The Brave Cowboy, een roman van de anarchist Edward Abbey, een mens waarover ik later nog wel iets zal schrijven, ook omdat zijn boeken aan de bron liggen van Earth First!, een radicale milieubeweging. Het scenario is dan weer van Dalton Trumbo, een Amerikaanse communist. Een anarchist en een communist: we bevinden ons in links gezelschap. Die Trumbo is trouwens omwille van zijn overtuiging op de beruchte zwarte lijst van Hollywood terechtgekomen. Dertien jaar lang wordt het hem belet om zijn beroep op een normale manier te uit te oefenen. Na het uitzitten van zijn gevangenisstraf emigreert hij naar Mexico om van daaruit scenario’s te schrijven, onder een pseudoniem of onder de naam van een collega. Soms valt zo’n scenario in de prijzen en dan moet zo’n collega die prijs ophalen. Inderdaad: eenzaam zijn de dapperen! En dat geldt ook voor de held van de film. 
De prent bevat een geslaagde romantische kritiek op het kapitalisme en is daarom alleen al waardevol, want wie de romantiek wegzet als waardeloze dromerij of als ronduit reactionair gejammer, die dwaalt! Dat heeft de Michael Löwy me in Herbetovering van de wereld geleerd. We zien Kirk Douglas aan 't werk als volbloed cowboy Jack Burns . Hij heeft de nacht cowboygewijze in openlucht doorgebracht en wordt uit zijn slaap gewekt door overvliegende straaljagers. Wat een tegenstelling! Ook in de daaropvolgende beelden wordt die in de verf gezet. Burns moet een autosnelweg kruisen om zijn tocht verder te kunnen zetten. Twee verschillende werelden worden met elkaar geconfronteerd, een van het verleden en een van de toekomst. Paul, de vriend van Jack, blijkt dan weer opgepakt te zijn omdat hij immigranten over de grens heeft geholpen — jawel, de film heeft actualiteitswaarde. ‘s Mans echtgenote staat er nu alleen voor. Zij zou begrijpelijkerwijze liever hebben dat haar man zich een beetje aanpast. Maar dat ligt moeilijk, zo legt Burns haar uit : ‘A Westerner likes open country. That means he's got to hate fences. And the more fences there are, the more he hates them. Zijn maat Paul heeft juist gehandeld, aldus Jack, wat verkeerd is zijn de staatsgrenzen. ‘Now, that one between here and Mexico is the fence got Paul into trouble. He just naturally didn't see the use of it, so he acted as if it wasn't there. So when people sneaked across it, he just felt they were still people, so he helped them.’ Tegenover deze romantische visie staat haar realisme: ‘Jack, I'm gonna tell you something. The world that you and Paul live in doesn't exist. Maybe it never did. Out there is a real world. And it's got real borders and real fences. Real laws and real trouble. And either you go by the rules or you lose. You lose everything.’ Ze heeft gelijk, want de vrijheid van de cowboy is eigenlijk een mythe. Daarover schreef ik hier eerder al een stuk. ‘You lose everything.’ Het zijn voorspellende woorden, maar op een volbloed romanticus hebben ze geen effect. Burns probeert zijn vriend Paul uit de gevangenis te bevrijden, moet vervolgens op de vlucht slaan, wordt achternagezeten door de bende van de sheriff — in deze nieuwe tijden wordt de posse vanuit de lucht gesteund door een helikopter! — hij slaagt er, mede door zijn grote kennis van de natuur, haast in te ontsnappen, maar komt uiteindelijk om… in het dodende wegverkeer! Zijn paard, al even wild als Burns zelf, komt onder de auto's terecht en moet afgeschoten worden. Je ziet het in de ogen van de stervende Jack Burns: de wereld van de eenling is voorgoed voorbij.
Flor Vandekerckhove


Lonely are the Brave (USA, 1962, David Miller)


dinsdag 12 mei 2015

Joyce, portret van de schrijver als Oostendenaar

Links, tussen de twee torens, staat Hotel Continental. 

Rechts ernaast: Hotel de l’Océan.




Wind giert rond het huis, regen geselt de luiken, het haardvuur knettert, de clichés stapelen zich op; hoog tijd om weer Finnegans Wake uit de kast te halen. Dichter zal ik nooit bij een hobby komen en ja, ik heb er al menig barre winternacht mee zoet gemaakt. Dan ga ik in dat boek op zoek naar Oostendse woorden (°), ik hoop dat die daarin staan. 
In augustus 1926 brengt James Joyce zijn vakantie in Oostende door. Hij verblijft er tot 15 september. Eerst is dat in Auberge Littoral PalaceThe newest and most up-to-date — duur hotel. Kamers kosten er ten minste 60 frank. Het gezin verkast gauw naar het Hotel du Phare waar je een kamer met pension voor 40 frank huurt. Wellicht is ook dat te duur, uiteindelijk komt Joyce in Hotel de l’Océan terecht. De schrijver is er erg gecharmeerd door de portier die de telefoon opneemt met de woorden: Ici le portier de l’océan
Bekend is dat Joyce in Oostende vierenzestig ‘Vlaamse’ lessen volgt. Dat onderricht en het koeterwaals dat hij in de stad opvangt, laten sporen na in zijn notitieboekjes. Die worden door kenners vandaag nog uitgevlooid, omdat Joyce ze als een alaambak gebruikt, waarin hij ‘t materiaal verzamelt dat zijn werken vorm geeft. In die werkboeken noteert Joyce ook Vlaamse woorden: marmels, kalvers, flerecijn, schaverdijnen, blood, somtijds, klak, oogst (als naam voor de maand augustus)… Er is een brief waarin hij zegt dat hij een deel van die Vlaamse woordenschat zal gebruiken voor het personage van Sookerson, de knecht in Finnegans Wake.
Heb ik dat Oostends uiteindelijk gevonden? Neen. Finnegans Wake is een taai boek. Het heeft mij enkele jaren gekost om alleen nog maar de titel te begrijpen. Het is literatuur waarin overdadig veel woorden moedwillig vervormd worden. Over de oorsprong van die woorden zijn specialisten het oneens. Is de bron Vlaams, Nederlands, Duits? Of is ’t Zuid-Afrikaans? Alleen zo’n specialist kan weten dat Minnik’n pass op Manneken Pies slaat en dat chamermissies een neologisme is dat van kamermeisjes komt. 
In een van ’s mans werkboekjes vind je ook het even mooie als merkwaardige ‘All the shups ware to’. Hoor ik daarin de stem van een Oostendenaar die in een soort Oostends-Engels probeert uit te leggen dat alle winkels dicht zijn? Verder ben ik in mijn speurwerk niet gekomen. Voorwaar een mager resultaat, maar de zoektocht blijft een aangename bezigheid, vooral wanneer de regen tegen ’t raam klettert, het vuur in de haard knettert en all the shups to zijn.


° Dutch in Finnegans wake. Geert Lernaut in James Joyce Quaterly, Vol. 23 N° 1 (herfst 1985).

zaterdag 9 mei 2015

Tandengeknars

Sommige zaken vallen niet uit te leggen. Dit is er zo een. Dit Is zo’n zaak waarvan je op voorhand weet: dit valt op geen enkele manier uit te leggen. Niet bij mij thuis, niet aan haar. Ik hoef er niet eens aan te beginnen, want dan wordt ’t alleen nog erger. Je weet ook dat je je er niet uit kunt liegen, want wat niet naar waarheid uit te leggen valt, kan evenmin gelogen worden. De leugen is even zinloos als de waarheid en zwijgen is al helemaal geen optie, want het schreeuwt om een uitleg. Die niet aanvaard zal worden, niet door haar. Onderweg tolt het door je hoofd. Wat kun je doen? Je kunt hopen dat ze dood is, maar dat doe je niet, want daarvoor zie je haar te graag. Alhoewel ze dat ook met veel tremolo zal tegenspreken, want als dat waar is, dat van dat graag zien, waarom heb ik dan gedaan wat ik gedaan heb? Je kunt hopen dat er niemand thuis is, maar die hoop is ijdel, want ze is altijd thuis. Je kunt hopen dat er tegelijk iets anders gebeurt, iets wat ook heel erg is — maar niet zo erg als haar dood —, een oorlog die plots in een nabijgelegen land uitbarst bijvoorbeeld, waardoor jouw thuiskomst de plaats krijgt die het verdient: een minuscuul, onopgemerkt detail. Maar dat is weinig waarschijnlijk, want die thuiskomst zal al te opvallend zijn. Dat zie je onderweg al in de blikken van de mensen die je kruist, je loopt er als gebrandmerkt bij. Ze kijken je na, draaien zich om, schudden het hoofd. Die zal het schudden, zo zeggen die schuddende hoofden. Heel de weg naar huis, stap na stap, wordt het duidelijker & duidelijker: dit valt niet uit te leggen. En het ergst van al is de onrechtvaardigheid. Oké, het is gebeurd, maar je hebt het niet gepland, het is iets wat je overkomen is, er is geen voorbedachte rade, je hebt er niet om gevraagd. Ja, het is erg, maar ‘t is gebeurd, en het valt niet meer te verhelpen, spijtig, spijtig, spijtig, maar laat ons toch gewoon verdergaan met ‘t leven. Ja, ik heb spijt, maar ook dat brengt geen zoden aan de dijk. Ook dat kan ik haar niet zeggen, dat ik spijt heb, want ze zal er toch van uitgaan dat ik er veel te licht overgegaan ben, al heb ik me nog zo geweerd. God is mijn getuige, Hij heeft gezien dat ik onmiddellijk geprobeerd heb om het weer recht te zetten, ik hebt echt mijn best gedaan. Daar zal ze evenwel geen rekening mee houden, want berouw komt na de zonde en wie zijn gat verbrandt moet op de blaren zitten. En, zo zal ze eraan toevoegen, Jij bent er thuis vandoor gegaan, jij hebt moedwillig de woning verlaten en je hebt dat gedaan zonder er eerst met mij over te spreken, zomaar, plots, zonder om mij te geven, zonder aan mij te denken. Je hebt je eigen pleziertjes nagejaagd, zal ze zeggen. Maar is dat zo? Heb ik er plezier aan beleefd? Nauwelijks. Ja, misschien wel in ‘t prille begin, aanvankelijk, een beetje, maar nadien, wanneer ik beseft heb dat het onomkeerbaar is, dan blijft van dat plezier geen spoor over. Wat overblijft is miserie, geween en geknars van tanden. In mijn geval van melktanden, want ik ben nog jong. Toen ze even wegkeek, ben ik stiekem het huis uitgeslopen om in de duinen te gaan spelen. Daar is een pantoffel in ’t zand blijven steken en hoe hard ik er ook naar gezocht heb, die pantoffel heb ik niet meer kunnen vinden. Terwijl ik door passanten nagestaard word, loop ik licht mankend weer naar huis, een pantoffel aan mijn linkervoet. In de straat zie ik haar van verre in ’t deurgat staan, mijn moeder. Ik kijk naar mijn blote rechtervoet en weet dat het niet uit te leggen valt, niet aan haar.

Flor Vandekerckhove