vrijdag 16 januari 2015

Surrealisten op de barricaden

Links: Jacqueline Lamba, Leon Trotski, André Breton. 

Foto rechts, van links naar rechts: Victor Serge, Benjamin Péret, Remedios Varo en André Breton.




In 1926 stelt een groep Franse surrealisten een opmerkelijke politieke daad: André Breton, Paul Eluard, Benjamin Péret, Louis Aragon en Pierre Unik schaffen zich een lidkaart aan van de Franse communistische partij (PCF). In het geval van André Breton is dat merkwaardig, omdat er een citaat uit datzelfde jaar bekend is waarin hij over het partijdagblad L’Humanité zegt dat de krant kinderachtig is en onleesbaar. Het citaat maakt alvast duidelijk dat men van deze nieuwe rekruut niet teveel partijdiscipline mag verwachten. Het is dan ook niet verwonderlijk dat die partij hem in 1933 alweer van de ledenlijst schrapt. Breton neemt zijn kompanen mee, Aragon blijft achter. 
Tussen die partij en Breton zal het ook nooit meer goed komen. In 1935 wordt hem in Parijs zelfs de toegang geweigerd tot een internationaal schrijverscongres dat rond de PCF georganiseerd wordt. Daarmee zijn de communisten Breton niet kwijt. In 1936 treedt hij toe tot een comité dat het showproces — het eerste in een reeks van drie — in Moskou onderzoekt. Bretons stelling is duidelijk: ‘We beschouwen de enscenering van het Proces van Moskou als een verachtelijke politieoperatie.’ Tegelijkertijd noemt hij Stalin de belangrijkste vijand van de proletarische revolutie. Breton kiest partij voor Stalins grote tegenstander, Trotski.
Hij staat daarmee niet alleen. Al in 1926 heeft Pierre Naville met het surrealisme gebroken. Hij gaat de politiek in en komt vooraan in het trotskisme te staan. Péret, een van Bretons nauwste medewerkers, speelt een grote rol in de Braziliaanse linkse oppositie. Hij wordt erom het land uitgewezen, treedt toe tot de organisatie van de Franse trotskisten en gaat vechten in de Spaanse burgeroorlog. Gerard Rosenthal, die onder het pseudoniem Francis Gérard tot de stichtende leden van het surrealisme behoort, wordt Trotski’s advocaat. Marcel Nadeau, chroniqueur van de surrealisten neemt actief deel aan de trotskistische beweging. Laat het evenwel duidelijk zijn: Breton zelf is geen trotskist, net zomin als hij bij zijn toetreding tot de PCF een stalinist is en net zomin als hij later, wanneer hij in het blad Le libertaire publiceert, een anarchist wordt. Waar Breton zich ook ophoudt, hij staat op de onafhankelijkheid van het surrealisme. 
Het is als surrealist dat hij in 1938 naar Mexico trekt om er de uit Rusland verbannen Trotski te spreken. Het wordt een vruchtbare ontmoeting. Resultaat is een gezamenlijk manifest: Voor een onafhankelijke revolutionaire kunst, waarover ik eerder al een stukje in deze blog gepubliceerd heb. Er bestaat overigens een houterige Nederlandse vertaling van dat u hier kunt lezen. Voor de exegeten voeg ik er nog aan toe dat er zelfs een site bestaat die verduidelijkt welk deel van dat manifest op rekening van Trotski geschreven mag worden en welk deel uit de koker van Breton komt; die stek vindt u hier
In het manifest worden de kunstenaars opgeroepen om zich te verenigen in een Internationale Federatie van de Revolutionaire Onafhankelijke Kunst. Ze plaatsen die tegenover de reeds bestaande Associatie van Revolutionaire Schrijvers en Kunstenaars, van stalinistische strekking, die het dogmatische socialistische realisme propageert.
Van zodra hij in Frankrijk terugkeert begint Breton de organisatie op poten te zetten. Treden meteen toe: Benjamin Péret, Yves Tanguy en André Masson, Victor Serge, Marcel Martinet, Ignazio Silone en Herbert Read die probeert om er ook George Orwell bij te betrekken. Maar de Tweede Wereldoorlog slorpt alle energie op. Bovendien worden velen ontmoedigd door de moord op Trotski en er is uiteraard de grote aantrekkingskracht die het stalinisme op intellectuelen blijft uitoefenen. Er zijn ook interne meningsverschillen.
Gaandeweg verandert de positie die Breton ter linkerzijde inneemt. Hij verhuist van marxisme naar anarchisme. Al in 1947 verschijnt een eerste surrealistische publicatie in het anarchistische Le libertaire. Vanaf 1951 vallen de namen van Breton en Péret regelmatig onder artikels in dat blad te lezen. Net zoals dat eerder met het marxisme het geval was, ziet Breton in het anarchisme wel een bondgenoot, maar niet iets wat zijn surrealisme vervangt. Aan dat nieuwe bondgenootschap komt trouwens ook een einde. Wanneer Albert Camus in 1951 De Mens in opstand publiceert, bejubelen de anarchisten het boek, maar de surrealisten verachten het. De polemiek organiseert ook de scheiding: het uiteindelijke antwoord dat de surrealisten afleveren, wordt door Le libertaire geweigerd. Er komt nog een verzoeningspoging, die mislukt. In 1952 volgt de breuk.
De passage in Le libertaire betekent voor Breton geenszins dat hij Trotski afvalt. In 1957 stuurt hij een bericht naar een meeting waarin de Franse trotskisten van de PCI de veertigste verjaardag van de Russische revolutie herdenken: 
‘Ondanks alles behoor ik tot degenen die nog altijd in de herinnering van de Oktoberrevolutie het (…) elan vinden dat me er ook toe aantrok toen ik jong was (…).’ 
En in 1962 huldigt hij de pas overleden Natalia Sedova, weduwe van Trotski. Daarin spreekt hij de hoop uit dat de geschiedenis uiteindelijk recht zal geven aan Trotski en aan de ideeën waarvoor die zijn leven gegeven heeft. Omgekeerd geldt trouwens evenzeer: zijn bewondering voor Trotski belet Breton niet om, ook na de breuk met Le libertaire, anarchistische initiatieven te blijven ondersteunen.
André Breton sterft in 1966. Twee jaar later beleeft het surrealisme in Parijs weer hoogdagen. De surrealisten staan zij aan zij op de barricaden met al die andere -isten. In een geschiedenis van het blad Le libertaire dat u hier vindt heet het zo: 
‘[O]p het einde van de jaren zestig knoopt de surrealistische groep weer aan met haar eerste liefde door de castristische revolutie te steunen en komt zij weer in een baan rond het trotskisme terecht.’

Geen opmerkingen: