dinsdag 2 september 2014

Guy van Hoof, een soort klassenbewustzijn

— Links Guy van Hoof, rechts Nicole Van Overstraeten. —


Hoeveel levende Vlaamse dichters ken ik? Hoeveel kan ik er uit het hoofd oplijsten? Ik doe de proef en blijf steken op acht. En dat terwijl er duizenden Vlamingen aan ’t dichten zijn. Een mens mag daar niet teveel over nadenken. Toch is dat ’t eerste wat ik doe als ik de omslag open waarin twee boekjes zitten. Het eerste is een essay dat Guy van Hoof over Frank Decerf schrijft, het andere is van Nicole Van Overstraeten en gaat over de poëzie van Guy van Hoof. (1) Dat over Decerf is me niet onbekend. Ik heb daar destijds al iets over willen schrijven, dat is anders uitgedraaid↗︎. (2) Over het andere ga ik nu iets zeggen.
Guy van Hoof (°1943) begint in 1972 te publiceren en hij doet dat vandaag nog. Niet zonder succes, hij sleept, leert de flap, her en der een prijs in de wacht en er is poëzie van hem vertaald in ’t Frans, Pools en ’t Afrikaans. Voor iemand, zoals ik, die al blij is dat zijn boek tot in een Gentse boekwinkel geraakt, is dat indrukwekkend, zo indrukwekkend dat ik er een beetje argwaan bij krijg.
Volgens Nicole Van Overstraeten presenteert Van Hoof ons ‘een sterke reeks sociaal geëngageerde gedichten (…)’ Dat vind ik interessant. Ik wil weten of van Hoof, als Peter Holvoet-Hanssen, van hot naar her rent om poëzie aan de goede zaak te hechten. Is hij iemand, zoals Charles Ducal, die kant kiest? Misschien vindt u dat ik ‘s mans poëzie dan al te eenzijdig belicht en wellicht hebt u gelijk, ik zit momenteel diep in een boek van Raymond Williams (3) en het wemelt in mijn hoofd van ‘alignment’ en ‘commitment’, termen die ongetwijfeld mijn lezing kleuren. Van Overstraeten gaat zelf ook naar dat engagement op zoek: 
‘[V]ind ik sporen van een soort ‘klassebewustzijn’ terug in zijn gedichten (…) weet ik, als ik zijn gedichten lees, of Guy van Hoof zich aan de rechterzijde of de linkerzijde van het politieke landschap bevindt?’
In ‘Beschaving’ klaagt de dichter over ‘het journaal / de denkprogramma’s / en de magazines: business / as usual’. In ‘Grenzen’ zijn het onze nationale drugs die de verdoving veroorzaken: ‘drink je lazarus met dit / rook je dood met dat’. In een derde citaat stelt de dichter dat de dingen ‘ondoorgrondelijk’ zijn, dat er ‘geen echo van de waarheid’ te horen valt. Op het eerste gezicht ventileert van Hoof in die gedichten een ietwat vervreemd bewustzijn van de middenklasse: men drinkt een glas, men doet een plas, en nadat de lichtbak uitgeschakeld is… schrijft men een gedicht over de menselijke onmacht. Van Overstraeten ontdekt die middenklassenpositie ook in het leven van de dichter. Hij zou ‘geen extreem vlaams nationalist’ zijn (?), ze vernoemt ‘zijn diplomatische, discrete maatschappelijke opstelling’. Voor mijn geestesoog verschijnt een oude winkelier uit Antwerpen Noord, die zijn wijk te veel heeft zien veranderen om nog boude uitspraken te doen; een kruidenier die zegt: ‘Mijn winkeltje overstijgt de dagelijkse en lokale uitgangspunten.’ Waar hij nochtans middenin staat.
Van Guy van Hoof ken ik alleen de gedichten die in dit boekje staan. Ik moet dus oppassen, zo’n essay verheldert misschien alleen maar het klassenbewustzijn van de essayist. Toch vind ik die 'middenklassenpositie' zelf ook weer in de bladzijde die de Wikipedia aan van Hoof wijdt: 
‘Van Hoof verwoordt als autobiografisch dichter zijn twijfel om zich weerbaar op te stellen. Daarom probeert hij de om-wereld te ordenen om er vat op te krijgen. Dat ordenen brengt rust en is de kracht van zijn dichtkunst.’ (4) 
Ik haal een boek van Joris Note uit de kast: 
De avondlijke vermoeidheid van wie hard gewerkt heeft, de behoefte aan verstrooiing van wie te lang met hetzelfde bezig was, de nood om de zorgen even te vergeten…: dat is allemaal heel respectabel’, en Note sluit zijn zin af met het even venijnige als onverwachte, ‘en literatuur is niet geschikt om eraan tegemoet te komen.’ (5)
Schrijvers, zegt Note, ‘moeten bereid zijn tot het ondergraven van het hele complex van opvattingen en gevoelens waarin ze zelf thuishoren en wellicht floreren.’ Insinueer ik dat Guy van Hoof zich moet engageren, of zich elders, anders, harder moet engageren? Bah neen, een dichter moet helemaal niets, maar achter elk non-engagement duikt toch een klassenpositie op, daar valt niet aan te ontsnappen. Ook niet door de dichter die zegt
‘wat weten we over dit leven / geroemd en beschreven, voorzien van / of volgepropt met hitsige heiligen / en van hoogmoed bezeten helden?’ 
Het klinkt als een retorische vraag, maar ik antwoord toch. Schrijvers weten zeer veel over het leven. Zij weten bijvoorbeeld dat een ander leven mogelijk is. Dat is namelijk wat ze doen: ze schrijven een ander leven. Als ze het schrijven ernstig nemen, kan het haast niet anders dat hun schrijverspad de weg van activisten kruist, dat zijn degenen die juist een ander leven betrachten. Schrijven is op dat kruispunt met betrachten niet langer de 'druppel op een hete plaat', zoals Van Overstraeten stelt, schrijven maakt dan deel uit van de hete plaat.

(1) Guy van Hoof. De trage zandloper van het geluk. Over het literaire werk van Frank Decerf. Torhout, 2013. ISBN 9789491443039. — Nicole Van Overstraeten. De dagen zijn huiveringwekkend mooi. Over de poëzie van Guy van Hoof. Torhout, 2012. ISBN 978-94-91443-00-8.
(2) Jeroen Brouwers, Robert Walser en de auteur uit een nabijgelegen stad. In De Laatste Vuurtorenwachter: http://florsnieuweblog.blogspot.be/2014/02/jeroen-brouwers-robert-walser-en-de.html
(3) Raymond Williams. Marxism and Literature. 1977. Oxford University Press. Het hele boek is gratis in PdF te downloaden van http://mykelandrada.files.wordpress.com/2011/06/raymond-williams-marxism-and-literature.pdf
(4) http://nl.wikipedia.org/wiki/Guy_van_Hoof
(5) Joris Note, Wonderlijke wapens. Essays over literatuur en politiek. De Bezige Bij, 258 blz., ISBN 9789023473985, p.257. Ik schreef vroeger al een stukje over dat boek: http://florsnieuweblog.blogspot.be/2013/03/joris-note-of-lees-eens-iets-anders.html

2 opmerkingen:

onbedaarlijk bordeaux zei

beste flor

heel blij ben ik en ook heel dankbaar voor deze uitgebreide commentaren. ik meen te lezen dat naar jouw menig een dichter zich feller sociaal en politiek zou moeten engageren. toch heb ik in mijn essay guy's engagement gedefinieerd als een poëtisch, een literair engagement. een dichter of een auteur mag zich politiek engageren, maar dat is niet verplicht.

want wat dan met een dichter (of een politicus) die vurige (linkse, rechtse, gematigde, liberale, populistische enz...) woorden zegt of schrijft en zich in de werkelijkheid gedraagt als een zwijn?

alles is politiek, zeggen politici. schrijvers mogen zeggen: alles is literatuur...

aan de lezer om een oordeel te vellen. het staat hem vrij: hij of zij kan in een tekst of een gedicht een spiegel van zichzelf vinden. of (en dat vind ik subliem!) een deur kan worden opengezet naar nieuwe inzichten, nieuwe ervaringen - of naar de droom.

mvg

nicole

De laatste vuurtorenwachter zei

Nicole,
In mijn tekst staat letterlijk: ‘Zeg ik nu dat Guy van Hoof zich moet engageren, of zich elders, anders, harder moet engageren? Bah neen, een dichter moet niets, helemaal niets (…).’ Is het niet vreemd dat u daaruit besluit dat ik vind ‘dat een dichter zich feller sociaal en politiek moet engageren’?
U zegt dat u het engagement van deze dichter hebt ‘gedefinieerd als een poëtisch, een literair engagement’, maar u ging wel degelijk op zoek naar ‘een soort ‘klassebewustzijn’ in zijn gedichten’, en meer expliciet in
een ‘sterke reeks sociaal geëngageerde gedichten’. De voorbeelden die u vervolgens citeert tonen me echter iets anders. Wat ze me tonen heb ik in dat stukje neergeschreven.
Misschien ontdekt een andere lezer in uw essay wel degelijk het hoe en het waarom van het poëtisch engagement van Guy van Hoof, maar mij hebt u geenszins kunnen overtuigen. Da’s niet erg, daarom heet het ook essay, probeersel.
Flor