zondag 28 september 2014

De eenling van de Flandern (1)

'To hell with facts!
We need stories!'
(Ken Kesey)

In Amsterdam had ik enkele jaren eerder, tijdens een vreugdevolle happening, kennis gemaakt met de graficus Ronald A. Daarna bleven Ronald en ik met elkaar corresponderen. De toon van zijn brieven werd harder. Waarin ik hem volgde. In september 1969 kwam hij bij me langs. Een laatste vakantie, noemde hij het. 
Die vakantie was een dekmantel. Ronald was naar me toe gekomen om alhier de Vlaamse tak van de RAF op te zetten, de Rote Armee Fraktion, Division Flandern.
— De kazerne de Hollain, waar ik in 1971 mijn legerdienst volbracht. — 
Ik zou, wat hij noemde, een slapend lid worden, een eenling, iemand die een doordeweeks leven moest leiden tot hij opgeroepen werd. Wat dat concreet zou inhouden kon Ronald me niet zeggen, wanneer het zou gebeuren evenmin. Misschien nooit, zei hij. Dat misschien nooit trok me over de streep en ik trad toe.
Soms werd ik gecontacteerd. Ik  moest op een bank gaan zitten, waar iemand een broodzak achtergelaten had waarin naast een volkorenbroodje ook een briefje zat. Het was best spannend, maar het bleken altijd oproepen voor financiële steun. Meer dan een kostelijke hobby leek het me niet te zijn.
In 1971 werd ik door de Belgische staat opgeroepen om mijn legerdienst te vervullen. Ik werd bij de Luchtmacht ondergebracht. Na mijn opleiding kwam ik in een hoofdkwartier terecht, de kazerne de Hollain, middenin Gent. Het was een oord met weinig dienstplichtigen en veel officieren. 
Dat ik in datzelfde jaar ook door de Flandern opgeroepen werd, was dan ook geen toeval. Dat de mij toevertrouwde actie in de kazerne de Hollain zou plaatsgrijpen lag voor de hand, dat ik er alleen voor stond, eveneens: de eenling was geactiveerd!
Ik wilde Ronald bewijzen dat ik zijn vriendschap waard was en ik bracht geduldig alles in stelling om van die actie een succes te maken. Ik koos de plek waar ik me zou opstellen en zorgde voor een sleutel van het arsenaal, ik wist welk wapen ik moest kiezen, ik noteerde het reilen & zeilen van het doelwit, ik wist hoe ik moest toeslaan en ik bereidde mijn vluchtweg voor. In augustus 1971 bracht ik op de gevel van de universiteitsbibliotheek met kalk het afgesproken teken aan. De Flandern wist dat ik er klaar voor was.
Neen, ik ben niet teruggedeinsd. Dat verhaal staat hier.
Flor Vandekerckhove



woensdag 24 september 2014

Isaak Babel, een voorgevoel van de waarheid

Sinds ik A.L. Snijders ontdekt heb, ben ik een groot lezer van zeer korte verhalen geworden, een genre dat ik me ook al schrijvend toegeëigend heb. Ik heb inmiddels veel schrijvers van dergelijke verhalen leren kennen, auteurs die sinds kort op de trein van het genre gesprongen zijn en andere die al tot de canon behoren, zoals Isaak Babel waarvan ik het verzameld werk zopas dichtgeklapt heb, een boek vol korte verhalen (hij schreef geen andere), sommige maar een bladzijde lang.
Babel komt bij mij op het rek te staan naast Lydia Davis en konsoorten, omdat hij qua verhalenlengte hun gelijke is. Maar daar houdt het wel op. Waar A.L. Snijders ons bijvoorbeeld op een aangename manier onderhoudt over een rustige fietstocht rond zijn hoeve, een uitstapje waarop er niet echt iets gebeurt, en waar David Sedaris ons een kijkje geeft in zijn vrolijk geschifte universum, gaat het er bij Babel wel anders aan toe:  ‘Prisjtsjepa ging van de ene buurman naar de andere en zijn schoenzolen lieten een spoor van bloed achter.’  Of Babel vertelt over een vrouw die ’s avonds door zes Kozakken wordt verkracht en de daaropvolgende morgen de was doet: De benen van het meisje, dik, steenrood, bolrond opgezet, roken weezoet, als pas gesneden vlees. En ik had de indruk dat van haar maagdelijkheid van gisteren alleen haar wangen over waren, die meer gloeiden dan anders, en haar neergeslagen ogen.’ De passage levert een goed voorbeeld van wat ene Shklovsky over de auteur zegt: 'Babel's principe device is to speak in the same tone of voice of the stars above and of gonorrhea.'
Wie wil begrijpen waarom het er in Syrië zo wreed aan toegaat, moet Babel lezen: het is wat de burgeroorlog met mensen doet ! Hij vertelt over een Kozak die de kant van de communisten kiest. De wraak van de Witten is enorm: ze vermoorden zijn beide ouders. De buren maken er gebruik van om zich de bezittingen van dat gezin toe te eigenen. Maar de oorlogskansen keren en het dorp komt weer in handen van de Roden: ‘In alle hutten, waarin de Kozak voorwerpen aantrof die aan zijn moeder hadden toebehoord, of een pijp die van zijn vader was geweest, liet hij met messteken doorboorde oude vrouwen achter, boven de waterput opgehangen honden en met uitwerpselen besmeurde heiligenbeelden.’
In de secundaire literatuur vind ik nogal wat meningen van mensen die in diens verhalen vooral een kritiek op het communisme zien. Ik heb dat in zijn werk niet gelezen. Babel is wat Trotski een 'fellow traveller' noemt, een schrijver die, zonder zelf communist te zijn, zijn steentje bijdraagt tot de nieuwe maatschappij. Dat steentje bestaat er juist in dat hij ons concreet menselijk gedrag toont. Babel probeert de wreedheid van de burgeroorlog op een literaire manier te beschrijven en bij uitbreiding: de wreedheid die met het uitoefenen van macht gepaard gaat. Babel is voor geëngageerde schrijvers een ijkpunt. Ja, hij is geëngageerd, het is als een embedded journalist dat hij, samen met die rode ruiterij ten oorlog trekt. In de manier waarop hij daar vervolgens over schrijft maakt hij het onderscheid zichtbaar tussen kunst en propaganda, literatuur en kitsch, engagement en sentimentaliteit. Hij leert ons dat engagement en integriteit wel degelijk kunnen samen gaan. Daarin slaagt hij ook meesterlijk. Diens collega Paustovsky noemt hem dan ook 'de eerste echte Sovjetschrijver'. 
Dat betekent dan weer niet dat iedereen zijn werk daar apprecieert. Semyon Budenny, generaal van die rode ruiterij, noemt het ‘laster’ en ‘praat van ouwe wijven’, maar Babel denkt daar uiteraard anders over: ‘ik heb gegeven wat ik bij Budenny gezien heb.’ Maksim Gorki, de literaire paus van het revolutionaire Rusland, houdt hem gelukkig de hand boven het hoofd en het boek De rode ruiterij wordt een groot succes. De controverse laait later weer op, maar Babel wordt ook dan nog door Gorki gesteund. Stalin beslecht de zaak: ‘De rode ruiterij is zo slecht niet. Het is een zeer goed boek.’ De critici zwijgen.
Het leven in de Sovjet-Unie is geen lachertje en de echtgenote van Babel verlaat het land om zich in Frankrijk te vestigen. Er is reden om te geloven dat Babel, die zijn vrouw daar verschillende keren bezoekt, eveneens van plan is om in Frankrijk te blijven. Hij schrijft er een scenario dat een filmversie van De rode ruiterij moet opleveren, maar wanneer hij op zijn artistieke integriteit blijkt te staan, weigert om veranderingen aan te brengen, wordt hij niet betaald. Het is niet alleen Rusland dat zijn schrijvers graag in de pas ziet lopen. Hoe dan ook, Babel vindt in de markteconomie geen inkomen en hij keert terug naar huis waar het stalinistische net dichtgetrokken wordt. Op 15 mei 1939 wordt hij er officieel van verdacht lid te zijn van een trotskistische terroristische organisatie en wordt hij beschuldigd van spionageactiviteiten ten voordele van Frankrijk en Oostenrijk. Hij wordt op 27 januari 1940 gefusilleerd.
Alle verhalen van Babel… Ik heb dat boek nu dichtgeklapt en kan geen beter einde voor dit stukje bedenken dan de woorden waarmee hij z’n wondermooie verhaal Guy de Maupassant afsluit: ‘Ik las het boek tot de laatste bladzijde uit en stond op. De mist was tot aan het raam gestegen en sloot de hele wereld af. Mijn hart kromp ineen. Een voorgevoel van de waarheid had mij aangeraakt.’
Flor Vandekerckhove

Isaak Babel, Alle verhalen. Meulenhoff, A'dam. 2001. 573 ps.

maandag 22 september 2014

Dieren in marxistische nesten

Links: de roman van de Cubaan Padura over de moord op Trotski. Rechts: Trotski voert zijn konijnen in Coyoanan (Mexico).



IN DE TIJD dat ik van mijn pen moest leven, vulde ik ook het tijdschriftje van een groep horeca-uitbaters. Dat ik een oude trotskist was, vonden ze geen probleem, zelf vond ik het ook geen probleem dat zij rechtse medemensen waren. Later, veel later, toen ik met pensioen was en zij hun zaak voor veel geld verkocht hadden, ontmoette ik af en toe de oud-ondervoorzitter die net als ik veel wandelde. Verder verdeed hij zijn tijd met reizen en zo was hij ook in Coyoanan geweest, waar hij het kleine Trotski-museum bezocht had, plek waar Leon Trotski zijn laatste dagen doorbracht. Daar had de ondervoorzitter gezien dat Trotski konijnen placht te kweken. Tegen zijn echtgenote had de ondervoorzitter gezegd: 'Dát moeten we aan Flor vertellen.'
Om hem te plezieren zoek ik op 't net foto's van Trotski's konijnenkoten. Alzo passeer ik een Amerikaanse blogger die zich de Rustbelt Radical noemt, revolutionair èn humorist, een zeldzame combinatie. 's Mans humor blijkt uit zijn stelling dat trotskisten kattenmensen zijn en maoïsten hondenmensen. Da's uiteraard onzin, maar er bestaat wel een boek over Trotski’s moordenaar Ramón Mercader die in de titel vernoemd wordt als The Man Who Loved Dogs (het boek is van de Cubaanse schrijver Leonardo Padura, dus niet te verwarren met De vrouw die de honden te eten gaf van Kristien Hemmerechts). 
De digitale publicaties (pdf en EPUB) van De Lachende Visch zijn gratis. 
Mail erom (en vermeld de titel: in dit geval ‘200’, dan begrijp ik het wel.): liefkemores@telenet.be.

vrijdag 19 september 2014

Omnibus

Ik moest me stilhouden, het hun niet moeilijker maken dan het al was, vooral niet in de weg lopen. Dus zat in de fauteuil, met opgetrokken beentjes om zo weinig mogelijk plaats in te nemen. Om mezelf stil te houden las ik in een ouwe omnibus met harde kaft, een verzameling van het weekblad Robbedoes, wat enige concentratie vroeg omdat ik zo’n verhaal moest zien te volgen door op ’t einde van de aflevering, soms maar een bladzijde lang, naar het volgende nummer in die omnibus te bladeren en daar de draad weer op te nemen. Ik moest dat doen zonder dat ik me onderweg liet afleiden door alles wat ik tegenkwam: tekeningen, verhalen, raadsels en hun oplossingen, waardoor ik soms de draad verloor. Toen trok mijn vader snuivend de deur open. Hij bleef wijdbeens voor me staan, snoof twee keer na elkaar, trok de omnibus bruusk uit mijn handen en scheurde heel dat dikke boek middendoor.
Flor Vandekerckhove



woensdag 17 september 2014

Herinneringen aan Frans-Vlaanderen

— Op mijn verlanglijstje stond een exemplaar van het dagblad
Rouge dat mijn Franse kameraden in die tijd uitgaven. —
Tot mijn lezersschare behoort een dame die iets met de Heilige Godelieve heeft. Deze lezeres stuurt me lyrische mails betreffende Frans-Vlaanderen, streek die niet zover ligt van de plaats waar die Godelieve opgroeit. En waar ze weer heen vliedt als blijkt dat haar echtgenoot ze niet alle vijf op een rij heeft. Over dat komen & gaan schrijft die dame een boekje dat toepasselijk ‘Het verhaal van Godelieve’ heet en het is tijdens het veldwerk dat ze haar hart aan die grensstreek verliest. Om een lang verhaal kort te maken: zij zou het op prijs stellen mocht ik iets over haar geliefde Frans-Vlaanderen schrijven.
Dat kan, want ik ken die streek uit de tijd dat we nog aan partnerruil deden. De ouderen zullen zich herinneren dat die seksuele praktijk veelal gepaard ging met een fijne culturele uitstap, bijvoorbeeld naar Frans-Vlaanderen. 
Zo fietsten wij gevieren — mijn echtgenote, ik, meneer Delanghe en zijn madam — kriskras door Broekburg, Hondschote, Steenvoorde, Grevelingen, Sint-Winoksbergen, Sint-Omaars, en wat weet ik nog allemaal, om uiteindelijk in Duinkerke te stranden, waar we onze lusten in een hotel zouden botvieren.
Omdat ik in die tijd sterk politiek betrokken was, zocht ik daar eerst naar een krantenwinkel. Op mijn verlanglijstje stond een exemplaar van het dagblad Rouge dat mijn Franse kameraden in die tijd — met bitter weinig succes, hoeft het gezegd? — publiceerden. Op de Groote Plaats (Grand’Place) stond een krantenkiosk en ik vroeg de ouwe uitbater in mijn beste Frans of hij een exemplaar van dat extreemlinkse dagblad in huis had. Ja, dat had hij, wat me al verwonderde, maar wat me nog meer verwonderde was dat hij me die gazet als volgt overhandigde: ‘Tis e frank tachetig.’ Die mens sprak godverdomme beter Vlaams dan ik en bovendien sprak hij ook beter Frans! Ge zult, denk ik, lang moeten zoeken om een anekdote te vinden die de Frans-Vlaamse situatie in dat gebied beter samenvat.
Zo. Ik hoop dat ik hiermee tegemoetgekomen ben aan de wens van deze lezeres. Zelf wens ik eraan toe te voegen dat dit verhaal gebaseerd is op waargebeurde feiten, zoals ook dit: op de terugweg naar het hotel werd ik vanuit een duistere portiek aangesproken door twee Frans-Vlaamse hoeren die mij spontaan hun diensten aanboden. Ze zeiden: ‘Tis voe te poepen’. Als om te beklemtonen dat ze daar echt Vlaams spreken, geen Nederlands.
Flor Vandekerckhove

dinsdag 16 september 2014

De fiets en de kleine man

— Eddy Ronquetti, die het in de wielrennerij van 1966 tot 1977 uitgezongen heeft, heb ik menig koers zien winnen. —

In die tijd was sport erg klassengebonden: tennis was burgerij, voetbal spoorde met een middelbare schoolopleiding, motocross was van de familie Versluys, wielrennen was voor de kleine man en de boksring hoorde toe aan het lompenproletariaat. In Bredene waren wij allemaal meer van de kleine man dan van wat anders, het is dan ook geen toeval dat er een beroepsrenner woonde, Marcel Seynaeve↗︎. Hij was onze held en menig kleine man probeerde in zijn wielsporen te rijden. Ik herinner me Robert Dekuyper die al trainend de halve kust afreed, wind in de rug, om daar op ’t einde de tram te nemen die hem, wind op kop, weer naar huis bracht. Neen, hij heeft er zijn beroep niet van gemaakt. Eddy Ronquetti↗︎, die het in 't peloton van 1966 tot 1977 uitgezongen heeft, heb ik menig koers zien winnen, maar ook hij heeft de overstap naar het beroep niet kunnen maken. Ik heb Arie Decoo↗︎ aan ’t werk gezien, zelfs eens op de piste waaraan zijn pedaal bleef haken, waardoor de jongen naar beneden kwakte. En van Robert Devisch↗︎ herinner ik me dat we al blij waren als hij de koers in ’t peloton uitreed en niet erachter. Onze grootste teleurstelling betrof evenwel Norbert Olders↗︎. We waren erbij, Ivan Steen↗︎ en ik, toen hij zijn eerste koers reed; we waren net op tijd om de passage na de eerste ronde mee te maken, waar we Norbert helaas niet zagen, omdat hij al los gereden was. Iets wat ook in zijn tweede koers geschiedde. Exit Norbert Olders.
En gij, hoor ik u vragen, waarom hebt gij u nooit tot het wielrennen bekend? Wel, dat komt door mijn fiets. Mijn eerste herenfiets had mijn vader in een roepzaal gekocht. Die fiets oogde mannelijk, was lang & laag en de handvaten van het stuur wezen, zoals dat hoorde in die tijd, scherp naar beneden, zodat hij zeer geschikt was om de wind te snijden. Het mannenzadel was door ’t langdurig gebruik helemaal uitgezakt, waardoor het niet meer in je reet kon snijden. Samengevat: de fiets sneed waar 't moest, had mannelijke charmes en zat mij als gegoten. Daar dacht mijn moeder anders over. Zij was ervan overtuigd dat die fiets het imago van ons gezin naar beneden haalde. Mijn vader gaf haar geen ongelijk (dat deed hij nooit) en naar mijn mening werd niet gevraagd (dat deed zij nooit). Binnen de kortste keren stond me thuis een andere fiets op te wachten, een nieuwe. In die tijd bestond de Aldi nog niet, maar de fietsen die er nu verkocht worden, bestonden wel, zo'n fiets was 't. Hij geleek in niets op de vorige. De oude had een mooie uitloop, de nieuwe stopte meteen waar je ophield met trappen. Hij was kort en hoog, had een vrouwenzadel en licht omhoog wijzende handvaten. Daar kon ik me in ’t straatracen alleen maar belachelijk mee maken. Wat vervolgens ook gebeurde.

Flor Vandekerckhove


[Deze post dateert van 2014. In 2021 voeg ik er achteraf in de blog geplaatste verwijzingen aan toe naar Marcel Seynaeve, Eddy Ronquetti, Arie Decoo, Robert Devisch, Norbert Olders en Ivan Steen. En presenteer het geactualiseerde geheel opnieuw aan de FB-groep Bredene voor en van Iedereen.]



zondag 14 september 2014

Winkelcentrum



Twee hippies die leven van de Franse slag. Maar de hond is dood, de regen zuur, het ozongat groot, het water stijgt, de grond vervuilt, we worden oud. Daar komt een shopping center, zegt hij en zijn hippievrouw bevestigt, ik zie tranen in haar ogen. Een groot succes is ’t blijkbaar niet, zeg ik in een poging haar te troosten, wijzend naar een bouwkeet die de strijd tegen de natuur aan ’t verliezen is. Toch komt dat winkelcentrum er, zegt de man. Antwoord dat hij aanvult met beschouwingen betreffende ons staatsbestel. Ik onthoud dat België het meest corrupte land ter wereld is en dat alhier toestanden voorkomen die eertijds alleen maar in Albanië bestonden. Voor mij het sein om weer eens verder te trekken.
Flor Vandekerckhove

donderdag 11 september 2014

De dood van de onbekende schrijver Frank M.

Frank Moyaert (1963-2014)
Er is maar weinig kans dat u iets van de Vlaamse schrijver Frank Moyaert (1963-2014) gelezen hebt. Buiten de kringen van het antipostmodernistische tijdschrift Weirdo’s (oplage: 160) is hij weinig bekend, zo weinig dat zijn overlijden op 20 juli in de plaatselijke editie van Het Laatste Nieuws vermeld wordt als dat van Frank M.
Frank Moyaert? Nooit van gehoord. Maar een stukje dat ik eerder in deze blog geplaatst heb, onder de spetterende titel Guy van Hoof, een soort klassenbewustzijn, heeft enige correspondentie opgeleverd en het is tijdens dat over & weer geschrijf dat ik niet alleen Weirdo’s leer kennen, inclusief de erg sociaal geëngageerde (!) rubriek De hemel heeft geen dak die van Hoof daarin verzorgt, maar ook de mare verneem dat Frank Moyaert, die Weirdo’s destijds mee gesticht heeft, dodelijk ten val gekomen is.
Het Laatste Nieuws verwoordt het als volgt: Frank M., een 51-jarige bewoner van een appartementsgebouw in de Helenalei, is zondagochtend dodelijk ten val gekomen. De man die op de vijfde verdieping woonde, was via de achtergevel naar het appartement onder hem geklommen om daar elektriciteit van zijn buurman af te tappen.’ Elders blijkt dat de buurman eigenlijk een leegstaand appartement is, mèt elektriciteit.
Bij het stuk staat een foto van het flatgebouw dat ik herken als van het soort waarin men de verworpenen der aarde pleegt onder te brengen. Daar woont ook ene Aziz die de journalist het volgende toevertrouwt: Rond 10 uur werd ik wakker door gerommel buiten. Toen ik ging kijken zag ik iemand naar binnen klimmen op de vierde verdieping. Dit klinkt misschien gek, maar zulke dingen gebeuren in dit gebouw heel vaak. Ik keek er dus niet zo van op en ging weer naar binnen. Nog geen minuut later hoorde ik een klap. Ik zag iemand liggen op de garage. Ik heb onmiddellijk de hulpdiensten gebeld. Pas later had ik door dat het om Frank ging.’ U leest dat goed. De genaamde Frank M., 51 jaar, wordt zonder elektriciteit gezet, iets wat daar regelmatig met mensen gebeurt. En hij valt dood terwijl hij probeert stroom af te tappen. Langer moet dit verhaal niet worden, vind ik.
Flor Vandekerckhove

Wie een proefexemplaar van Weirdo’s wenst toegestuurd te krijgen stuurt een bericht naar hubert.vaneygen@skynet.be.


dinsdag 9 september 2014

Geschiedenis van mijn duivenkot (I)

HUGO WAS EEN toffe kerel, en nog, maar nu gaat het over vroeger. Halverwege de vorige eeuw trok Hugo bij ons thuis aan de deurbel. Of ik zin had om te fietsen. Zin? Wel ja, altijd, zeker met Hugo. Toch zei ik neen. Wat Hugo danig verwonderde en mij nog meer. Ik was mezelf op dat moment helemaal in een boek aan ’t verliezen, een magische ervaring, nooit eerder beleefd. Ik wilde die niet onderbreken, vrezend dat het momentum voorgoed weg zou zijn.
Zo’n sublieme leeservaring zit helaas verborgen in een hoek waar je haar, zeker als kind, niet verwacht, je kiest ’t moment niet en evenmin het boek. In mijn geval had ik het liever anders gehad, want het boek was een slechte roman waarin Aster Berkhof op zoek ging naar het dorp van zijn jeugd; een streekroman. En Isidoor, de antiheld, werd mijn grote voorbeeld.
Andere jongens hadden daarin meer geluk, zij namen echte helden tot voorbeeld: Zorro, Rik Van Looy, Robrecht Graaf van Vlaanderen, Don Camillo, Kuifje, Jan zonder Vrees, Piet Hein… Ik viel voor een landelijke kleinburger, een lagere bediende, een verzekeraar in bijberoep, een dorpeling.
‘Ge moogt de vijftig voorbij zijn, en Isidoor was ze een heel eind voorbij; ge moogt dertig jaar als boekhouder op een kantoor gewerkt hebben, en bij Isidoor waren het er vierendertig; ge moogt in die tussentijd een buik en een dubbele kin gekregen hebben, en die kin van Isidoor die kon tellen; ge moogt lid van de kerkfabriek, bestuurslid van de fanfare, en selectieheer van de voetbal zijn, en daar waren de beenhouwer en de architect geen beetje jaloers op; ge moogt een vrouw en vier kinderen hebben, en al die kinderen mogen de mazelen, de kinkhoest en de rodehond gehad hebben, en dat hadden die van Isidoor gehad, alle vier; ge moogt een oude kneut van een inwonende schoonzuster gehad hebben, die ge verplettert onder uw verachting, en dat deed Isidoor, uit de grond van zijn hart; ge moogt ook een meid hebben, die alles afluistert, en uw schoenen wegstopt, in plaats van ze te poetsen en dat deed ze, de geniepige kween; ge moogt daarenboven in publieke ruzie liggen met de oude gepensioneerde postmeester, die jaloers is, omdat gij een huis hebt, en hij niet, en die uit wraak altijd de gracht toestopt, waarlangs uw tuin moet afwateren, maar dat was iets, dat niet lang meer ging schoon staan; en ge moogt tenslotte iedere winter het flerecijn krijgen op regiem staan voor uw hoge bloeddruk, en heel het jaar door vallingen hebben om uw keel tot scheurens toe stuk te hoesten, en van hoesten gepraat, dat kon Isidoor; — het heeft allemaal niet het minste belang.
Als ge op zo’n zaterdagnamiddag gedaan hebt met uw werk, en ge stapt uit de bus, en ge kijkt naar dat stille dorp, waar ge als kind zijt opgegroeid, en waar ge altijd naar terugkeert als naar een veilige haven, en ge ziet die bekende huizen, die liggen te stoven in de zon, die stomp van een uitgebrande kerktoren, die in de druilerige stilte staat te soezen, die warme zandwegen, die links en rechts van de steenweg tussen de goudgele, broeiend hete korenvelden verdwijnen, die donkergroene dennenbossen en elzenkanten in de verte, die trillen in de laaiende hitte en die blauwe lucht tenslotte, die alles overkoepelt, en waarin de zon als een grote, witte diamant hangt te gloeien: als ge dat allemaal ziet, en ge denkt daarbij: ik heb een schoon huis, helemaal van mij, en daar kan niemand mij uitzetten, dan moogt ge zijn wie ge wilt, ge trekt uw schouders achteruit, ge ademt zo diep, dat uw borst er krachtig van opengaat, en uw hart, dat sinds dertig jaar vecht tegen verschrompeling en verdorring, begint triomfantelijk te bonzen, zo heftig, dat ge nadien een hele tijd de ogen moet sluiten, om van de duizeligheid te bekomen.’
Dat vond ik mooi geschreven, en nog. Maar 't zijn dan ook de mooiste bladzijden in een voor de rest slecht boek. Hoe dan ook, Ik was tien toen ik die woorden voor het eerst las en ik had mijn grote voorbeeld gevonden. Ik wilde Isidoor worden. Dat ik dat wilde bereiken door duiven te kweken is merkwaardig, want Isidoor was zelf, zie ik nu tot mijn verwondering, géén duivenmelker. Hij was een boekhouder en een verzekeringsagent, bezigheden die mij geenszins konden aantrekken. De duivenmelkerij daarentegen…

Aster Berkhof. Isidoor. (1951)  Derde druk. Hasselt, Uitg. Heideland. 1963. 289 ps.


Dat was de eerste keer 
dat een boek me een magische ervaring bezorgde…

Geschiedenis van mijn duivenkot (II)

— Isaak Babel (1894-1940) —
Ik ga mijn eigen duivenkotverhalen hier niet beschrijven, ik hou ze apart, voor later, want ik wil hier iets anders zeggen. Wat zou er met me gebeurd zijn, zo vraag ik me heden af, mocht ik die dag niet Isidoor van Aster Berkhof gelezen hebben, een verhaal over een kleinburger met duiventil, maar De geschiedenis van mijn duiventil van Isaak Babel?
Er is weinig kans dat ik er dan ooit aan gedacht zou hebben de voor mij doodlopende weg van de duivenmelkerij in te slaan. Nochtans deelde de jonge Babel met mij de aandrang die Isidoor in me opgewekt had. Ook Isaak wilde duiven kweken: ‘Als kind wilde ik graag een duiventil hebben. Het is de vurigste wens van mijn leven geweest.’. Hij ging, net als ik dat later zou doen, tot de daad over, hij trok naar de markt om zijn eerste duiven te kopen en dit is wat er gebeurde:
‘Toen ik bij de oude man kwam, kocht ik meteen een paar kersenkleurige duiven met een prachtige, dikke staart en een paar tuimelaars en stopte ze in een zak die ik om mijn hals had hangen. Na die koop had ik nog veertig kopeken over, maar de oude man wilde me voor dat geld geen duivenpaar verkopen van de Krjoekowsoort. Die Krjoekow-duiven hadden mijn hart gestolen vanwege hun korte, korrelige en vriendelijke snavels. Veertig kopeken was de normale prijs voor zo’n paar, maar de duivenmelker had zijn prijs opgeslagen en keerde zijn gele gezicht van me af, dat gebrandmerkt was door mensenschuwe hartstochten van de vogelaar. Toen Iwan Nikodimytsj na een poos van loven en bieden zag dat er geen andere gegadigden waren, riep hij me bij zich terug.’ En dan sluit Babel deze paragraaf af met de merkwaardige zin: ‘Alles ging, zoals ik het gewenst had en alles ging slecht.’
Isaak Babel vermeldt in dat verhaal de datum: 20 oktober 1905. In de Wikipedia staat wat er in die dagen in Rusland aan ’t gebeuren is: Opgeschrikt door de revolutie ondertekende Tsaar Nicolaas II het Oktobermanifest (…). In het Oktobermanifest beloofde de Tsaar om een parlement (de Doema) in te stellen – met stemrecht voor de mannelijke arbeiders en boeren. Toen het manifest bekend werd op 18 oktober (o.s.) eindigde de staking. Er braken overal grote feesten uit, waaronder voor het Winterpaleis.
Het feest in Moskou werd aangevallen door monarchistische organisaties, die overal in het land een straatoorlog tegen de democraten begonnen. Deze groeperingen stonden bekend als de Zwarte Honderden. Zij liepen met patriottische vlaggen, religieuze iconen en kruizen een processie, wat gepaard ging met vernielingen en vaak ook met moordpartijen. De Zwarte Honderden voerden in de eerste twee weken na het Oktobermanifest meer dan 690 Jodenvervolgingen uit, met meer dan 3000 doden. Zij werden door het Tsaristische regime gefinancierd. Tsaar Nicolaas II liet in een brief aan zijn moeder op 27 oktober (o.s.) blijken dat hij blij was met de Jodenvervolgingen – niet omdat hij antisemiet was – maar omdat hij de Jodenvervolgingen beschouwde als een steunbetuiging aan zijn regime.’
Isaak Babel vertelt ons die context niet, maar we beleven wel de pogrom. We zien de benden van de Zwarte Honderden optrekken: ‘Oude mannen met geverfde baarden droegen het portret van de tsaar, met de scheiding in zijn haar; kerkbanieren en heiligenbeelden deinden boven de stoet op en neer, verhitte oude vrouwen snelden voor de processie uit.’ En wanneer de jonge Babel, fel gehavend door de gebeurtenissen, en zonder duiven, thuiskomt, wordt hij daar meteen geconfronteerd met de in de pogrom vermoorde Schojl, zijn grootvader, de man die het duivenhok voor zijn kleinzoon gemaakt heeft. ‘Het huis was leeg. De witte voordeur stond open, het gras bij de duiventil was platgetrapt.’ Wat Babel daar schrijft is dit: je kunt de wereld niet buiten houden en je kunt jezelf niet buiten de wereld houden. Ook niet als je tussen jezelf en de wereld een duivenkot probeert te zetten. Dat heb ik later zelf ondervonden, maar 'k had het al veel vlugger kunnen weten, ware er dat boek van Aster Berkhof niet geweest en dat van Isaak Babel wel.
Flor Vandekerckhove
Isaak Babel, Alle verhalen. Meulenhof, A'dam. 2001. 573 ps.   

vrijdag 5 september 2014

Weerhuisje

Mijn vader had een weerhuisje met twee deurtjes. Het werd bewoond door een koppel Duitsers uit het Zwarte Woud. Je zag dat koppel nooit eens samen. Bij zonnig weer kwam de vrouw buiten piepen, bij vochtig weer was het haar man. 
Mijn vader was erg met dat weerstationnetje in de heu… weer. ’s Morgens keek hij door ‘t raam en terwijl hij commentaar gaf op het weer, draaide hij aan de schoorsteen tot de juiste Duitser buitenstond. Dat alles overdenk ik terwijl ik naar het weerhuisje kijk dat ik mij gisteren aangeschaft heb. Ik kijk naar buiten en zie dat ‘t pijpenstelen regent. Ik draai aan de schoorsteen, en hopla, daar verschijnt het mannetje met zijn paraplu. Alles klopt, zowel binnen als buiten, alles is zoals het hoort, de regen en het paraplumannetje, heden en verleden, herinnering en actualiteit. Ik ben één met het universum dat baadt in rustige zekerheid. Waarna ik een wijle mijmer over het merkwaardige fenomeen, waarbij een man, ouder wordend, almaar meer op zijn vader begint te gelijken.
Flor Vandekerckhove

dinsdag 2 september 2014

Guy van Hoof, een soort klassenbewustzijn

— Links Guy van Hoof, rechts Nicole Van Overstraeten. —


Hoeveel levende Vlaamse dichters ken ik? Hoeveel kan ik er uit het hoofd oplijsten? Ik doe de proef en blijf steken op acht. En dat terwijl er duizenden Vlamingen aan ’t dichten zijn. Een mens mag daar niet teveel over nadenken. Toch is dat ’t eerste wat ik doe als ik de omslag open waarin twee boekjes zitten. Het eerste is een essay dat Guy van Hoof over Frank Decerf schrijft, het andere is van Nicole Van Overstraeten en gaat over de poëzie van Guy van Hoof. (1) Dat over Decerf is me niet onbekend. Ik heb daar destijds al iets over willen schrijven, dat is anders uitgedraaid↗︎. (2) Over het andere ga ik nu iets zeggen.
Guy van Hoof (°1943) begint in 1972 te publiceren en hij doet dat vandaag nog. Niet zonder succes, hij sleept, leert de flap, her en der een prijs in de wacht en er is poëzie van hem vertaald in ’t Frans, Pools en ’t Afrikaans. Voor iemand, zoals ik, die al blij is dat zijn boek tot in een Gentse boekwinkel geraakt, is dat indrukwekkend, zo indrukwekkend dat ik er een beetje argwaan bij krijg.
Volgens Nicole Van Overstraeten presenteert Van Hoof ons ‘een sterke reeks sociaal geëngageerde gedichten (…)’ Dat vind ik interessant. Ik wil weten of van Hoof, als Peter Holvoet-Hanssen, van hot naar her rent om poëzie aan de goede zaak te hechten. Is hij iemand, zoals Charles Ducal, die kant kiest? Misschien vindt u dat ik ‘s mans poëzie dan al te eenzijdig belicht en wellicht hebt u gelijk, ik zit momenteel diep in een boek van Raymond Williams (3) en het wemelt in mijn hoofd van ‘alignment’ en ‘commitment’, termen die ongetwijfeld mijn lezing kleuren. Van Overstraeten gaat zelf ook naar dat engagement op zoek: 
‘[V]ind ik sporen van een soort ‘klassebewustzijn’ terug in zijn gedichten (…) weet ik, als ik zijn gedichten lees, of Guy van Hoof zich aan de rechterzijde of de linkerzijde van het politieke landschap bevindt?’
In ‘Beschaving’ klaagt de dichter over ‘het journaal / de denkprogramma’s / en de magazines: business / as usual’. In ‘Grenzen’ zijn het onze nationale drugs die de verdoving veroorzaken: ‘drink je lazarus met dit / rook je dood met dat’. In een derde citaat stelt de dichter dat de dingen ‘ondoorgrondelijk’ zijn, dat er ‘geen echo van de waarheid’ te horen valt. Op het eerste gezicht ventileert van Hoof in die gedichten een ietwat vervreemd bewustzijn van de middenklasse: men drinkt een glas, men doet een plas, en nadat de lichtbak uitgeschakeld is… schrijft men een gedicht over de menselijke onmacht. Van Overstraeten ontdekt die middenklassenpositie ook in het leven van de dichter. Hij zou ‘geen extreem vlaams nationalist’ zijn (?), ze vernoemt ‘zijn diplomatische, discrete maatschappelijke opstelling’. Voor mijn geestesoog verschijnt een oude winkelier uit Antwerpen Noord, die zijn wijk te veel heeft zien veranderen om nog boude uitspraken te doen; een kruidenier die zegt: ‘Mijn winkeltje overstijgt de dagelijkse en lokale uitgangspunten.’ Waar hij nochtans middenin staat.
Van Guy van Hoof ken ik alleen de gedichten die in dit boekje staan. Ik moet dus oppassen, zo’n essay verheldert misschien alleen maar het klassenbewustzijn van de essayist. Toch vind ik die 'middenklassenpositie' zelf ook weer in de bladzijde die de Wikipedia aan van Hoof wijdt: 
‘Van Hoof verwoordt als autobiografisch dichter zijn twijfel om zich weerbaar op te stellen. Daarom probeert hij de om-wereld te ordenen om er vat op te krijgen. Dat ordenen brengt rust en is de kracht van zijn dichtkunst.’ (4) 
Ik haal een boek van Joris Note uit de kast: 
De avondlijke vermoeidheid van wie hard gewerkt heeft, de behoefte aan verstrooiing van wie te lang met hetzelfde bezig was, de nood om de zorgen even te vergeten…: dat is allemaal heel respectabel’, en Note sluit zijn zin af met het even venijnige als onverwachte, ‘en literatuur is niet geschikt om eraan tegemoet te komen.’ (5)
Schrijvers, zegt Note, ‘moeten bereid zijn tot het ondergraven van het hele complex van opvattingen en gevoelens waarin ze zelf thuishoren en wellicht floreren.’ Insinueer ik dat Guy van Hoof zich moet engageren, of zich elders, anders, harder moet engageren? Bah neen, een dichter moet helemaal niets, maar achter elk non-engagement duikt toch een klassenpositie op, daar valt niet aan te ontsnappen. Ook niet door de dichter die zegt
‘wat weten we over dit leven / geroemd en beschreven, voorzien van / of volgepropt met hitsige heiligen / en van hoogmoed bezeten helden?’ 
Het klinkt als een retorische vraag, maar ik antwoord toch. Schrijvers weten zeer veel over het leven. Zij weten bijvoorbeeld dat een ander leven mogelijk is. Dat is namelijk wat ze doen: ze schrijven een ander leven. Als ze het schrijven ernstig nemen, kan het haast niet anders dat hun schrijverspad de weg van activisten kruist, dat zijn degenen die juist een ander leven betrachten. Schrijven is op dat kruispunt met betrachten niet langer de 'druppel op een hete plaat', zoals Van Overstraeten stelt, schrijven maakt dan deel uit van de hete plaat.

(1) Guy van Hoof. De trage zandloper van het geluk. Over het literaire werk van Frank Decerf. Torhout, 2013. ISBN 9789491443039. — Nicole Van Overstraeten. De dagen zijn huiveringwekkend mooi. Over de poëzie van Guy van Hoof. Torhout, 2012. ISBN 978-94-91443-00-8.
(2) Jeroen Brouwers, Robert Walser en de auteur uit een nabijgelegen stad. In De Laatste Vuurtorenwachter: http://florsnieuweblog.blogspot.be/2014/02/jeroen-brouwers-robert-walser-en-de.html
(3) Raymond Williams. Marxism and Literature. 1977. Oxford University Press. Het hele boek is gratis in PdF te downloaden van http://mykelandrada.files.wordpress.com/2011/06/raymond-williams-marxism-and-literature.pdf
(4) http://nl.wikipedia.org/wiki/Guy_van_Hoof
(5) Joris Note, Wonderlijke wapens. Essays over literatuur en politiek. De Bezige Bij, 258 blz., ISBN 9789023473985, p.257. Ik schreef vroeger al een stukje over dat boek: http://florsnieuweblog.blogspot.be/2013/03/joris-note-of-lees-eens-iets-anders.html