woensdag 14 mei 2014

Heeft Miete Delanghe echt bestaan?


Oostendse visverkoopster (Frans Masereel).
in de Vlaamse Volksverhalenbank staat veel over visleurster — viswulf — Miete (Marie) Delanghe. We weten hoe ze eruitzag: ‘zaa’d e wit tütjen an en zaa’d e koane en e kappemantel en 'n mestache.’ [Ze droeg een wit kapmutsje en een mantel met kap, ze had een wandelstok en een snor.] Daarmee joeg ze de kinderen schrik aan: ‘Mo da was e mêns med e witte tütte die toch zo lèlik was, die sproeten en ollegoare ade. Wan on’k e joengen woaren ‘k was benauwd van eur, ‘ke steken ’t nie weg ewo.’ Samengevat: mevrouw Delanghe was lelijk als de nacht. 
In Oostende heeft ze op verschillende plaatsen gewoond, altijd in het visserskwartier. ‘Miete Delanghe weunde (woonde) in een achterhüs he’. Een getuige heeft het over 'een smal straatje’, een andere weet dat ze in de Langestraat huisde, een derde vermeldt de Visserskaai: ‘Ze woonde zij in dat zelfde huis waar dat me zeune (zoon) woont op de Visserskaai’ en een vierde is heel precies: ‘Ze weunded’op de koaje in ’t Zwienschje die in de Belgica is, die restaurang.’
Meer dan een handvol garnalen te verkopen had ze niet, veel verdiende ze daar uiteraard niet mee: ‘e pientje voer e klütje. Da was eur brood.’ Delanghe was dus lelijk, oud en arm. Ze was geen weduwe, maar aan haar echtgenote had ze niets, want: ‘Tien jaar heeft ze haar vent daar laten zitten in een stoeltje en je koste (hij kon) daar niet uit eé. Tien jaar lang!’ Met als gevolg dat ze zelf voor de kost ging zorgen. Bij de vissers ruilde ze vis tegen een zakje thee. Daartoe verzamelde ze gebruikte thee, droogde die en zette dat gerecycleerde product in als ruilmiddel: En ze krèèg zie thee van d’otels en ze droogde zie dadde en ze gaaf da ton an de visschers voer e bitje vis.’ De vissers durfden niet te weigeren: ‘Ze kwaam sie voo de schepen achter e bitje vis en osse ginne krèèg, ze verwensted’under.’ Zo’n verwensing werd niet licht opgenomen ‘omdaan ze zein dat da e toveresse was’. Delanghe was dus een heks: En as ze geen visje kreeg past op wè (hoor), ze verwenste je en ’t zijn er zo vele geweest, z’hadden haar niks gegeven en ze waren pas in zee of under (hun) korretje (net) en geheel under (hun) boeltje (visinstallatie) weg. En olle visschers adden schrik van eur.’
Dat zijn geen dingen om mee te lachen, maar andere toverkunsten van Miete Delanghe zijn dat wel: ‘Z’heeft nog Gabriel Sanders z’n vader uit z’n bedde getrokken op strate en op de kaaie en daar doen dansen.’ ‘t Maakte ze gebruik van haar toverkrachten dan was ’t verkeerd, maar ook het omgekeerde werd haar aangerekend. Een getuige vertelde een voorval uit de tijd waarin hij als scheepsjongen op het vissersvaartuig O 176 voer. De naam van de reder (of de schipper) werd zelfs vermeld: Lebelier. Het voorval speelde zich af in de tijd waarin dienstplichtigen per lot aangeduid werden. Wie uitgeloot werd had geluk, wie ingeloot werd moest dienen. Wie zich ter loting begaf, deed er goed aan eerst bij Miete Delanghe langs te lopen. Die vermeldde de potentiële loteling vervolgens in haar gebeden en dat scheen al eens te helpen. Daarom trok ook Charles Bouwens zijn stoute schoenen aan. Hij riep de hulp van de heks in om uitgeloot te worden: ‘Charel Bouwens, die ier geweest êt, moest loten, enne ie giengdie ook no Miete de Lange, EN JE LOOTE DER IN. Cho!...’ 
Flor Vandekerckhove

[In DLVuurtorenwachter dateert deze post van 2014. In 2022 redigeer ik het stukje opnieuw ten behoeve van de FB-groep Oostendse verhalen.]

Geen opmerkingen: