zondag 3 maart 2013

Joris Note, of lees eens iets anders


Enige tijd geleden las ik in de internetkrant DeWereldMorgen voor het eerst iets van Joris Note. Hij had het daar toen over het veelgeprezen Congo van David Van Reybrouck. Dat boek mag dan wel de AKO Literatuurprijs gewonnen hebben, het had Note niet overtuigd: Congo is géén geschiedschrijving, alleen al omdat het geregeld te onkritisch met bronnen omspringt. Het is vaardige vulgarisatie, goed georganiseerd, uiterst leesbaar en meestal informatief, maar ook oppervlakkig, vaak (onbewust?) wat misleidend, en politiek lang niet onschuldig. En Congo is zeker géén literatuur (…)’
Dat Congoboek heb ikzelf niet gelezen. Enerzijds omdat ik uit ervaring weet dat zo’n dikke turf uiteindelijk halfuitgelezen in de toch al uitpuilende kast met half gelezen boeken terechtkomt, anderzijds omdat ik wantrouwig sta tegenover boeken die door iedereen, maar echt door iederéén, bejubeld worden.
Door iedereen, maar niet door Note. Voldoende reden om weer eens naar de boekwinkel te stappen, niet om daar Congo te halen, maar wel ‘iets’ van deze balorige Joris Note. (*)
Terwijl ik dat boek aan ’t lezen ben, stel ik de vraag die ik mezelf hoe langer hoe meer stel: hoe komt het dat ik die schrijver niet eerder ontdekt heb? Het is een vraag waarop Note zelf een antwoord formuleert: ‘Literatuur en kunst, anders dan het “cultuuraanbod”, zijn er voor de wakkeren, voor de goed uitgerusten.’ Je leert, zo weet Note, de echt interessante dingen pas kennen als je van ’t werk verlost bent. Maar hij legt zich daar niet bij neer: ‘Hier zit een enorm probleem, tenminste als je niet aanvaardt dat het publiek van kunst en literatuur alleen zou bestaan uit mensen die er beroepshalve mee bezig zijn of er althans veel tijd aan kunnen besteden. Daarover zouden we moeten nadenken en discussiëren (en de leesbevorderaars die dat niet doen en geloven dat alle lezen goed is, vergissen zich deerlijk).’ De laatste twee zinnen van dat boek luiden: ‘Ik denk dat die discussie op den duur altijd moet uitkomen bij maatschappelijke of politieke vragen: wat het begrip “werk” zoal kan betekenen, waarin precies de vrijheid van “vrije tijd” zit, waarop de alom geprezen “permanente vorming” gericht moet zijn… Laten we dan daarover nadenken en discussiëren.’
Het is geen nieuw probleem. Meer dan honderd bladzijden eerder citeert Note de Franse revolutionair Auguste Blanqui (1805-1881). Die drukt het pathetisch uit, maar de vraag blijft wel dezelfde: ‘Hoe zouden ongelukkigen die voortdurend gebukt gaan onder een verpletterende dagtaak (…) hun verstand kunnen ontwikkelen (…) en nadenken over de maatschappij waarin ze een lijdende rol spelen?’
Het is tot die discussie dat Note met dat boek een bijdrage levert. Hij doet dat op de manier waarop een literator dat doet, o.a. door de woorden te herijken. Het woord ‘politiek’ bijvoorbeeld: ‘Bij “politiek” denk ik minder aan partijen, parlementen, verkiezingen en regeringen dan aan groepen en mensen die een bestaande orde willen ondergraven of minstens ondervragen, die versteende toestanden willen doen dansen.’ Of bij het woord ‘volk’ waarbij hij instemmend naar de filosoof Gérard Bras verwijst: ‘Maar er is nog een vierde begrip nodig: het politieke volk. Dat volk bestaat niet uit alle leden van de gemeenschap en is evenmin een bepaald onderdeel ervan; het is geen groep, geen substantie, geen identificeerbaar deel van een structuur. Het zijn degenen die in beweging komen om de orde te doorbreken, die aan het woord komen om hun onmondigheid te verslaan. Ze vormen geen reeds bestaande eenheid of bestaand subject, maar wòrden tot subject door zich politiek te affirmeren, door een democratische praktijk. Het gaat er dan niet om te weten wie wel of niet tot het volk behoort, maar te begrijpen “hoe mensen zich metterdaad affirmeren als zijnde het volk, dus als degenen die meetellen, zelfs als ze tot dan toe voor niets telden”. Die mensen proclameren “dat het onmogelijk is door te gaan zoals daarvoor, dat het noodzakelijk is de geldende wet aan de kaak te stellen.” Aldus Bras, die zijn idee van het politieke volk wel grotendeels ontleent aan Jacques Rancière.’
‘Dit politieke volk, de demos die ongevraagd zijn zegje wil doen in publieke zaken, heeft als enige eigenschap dat het voor die bemoeienis geen enkele kwalificatie heeft: het zijn niet de rijksten of de besten – en evenmin de armen als sociale categorie. Bij de demos hoort voor Rancière eenieder “die spreekt terwijl hij niet te spreken heeft, degene die deelneemt aan dat waaraan hij geen deel heeft”.’
En dat staat allemaal in een boek met essays die het niet uitsluitend, maar veelal wel over verre kunstenaars en literatoren hebben — verre in de betekenis van het verleden of/en ver van ons dorp —, zoals Aimé Césare, Ezra Pound, Bertran de Born en warempel ook Hadewijch… (De lijst is verre van volledig.) En wie heeft het vandaag eigenlijk nog over Herman Gorter of het zou Joris Note moeten zijn.
Flor Vandekerckhove

(*) Joris Note, Wonderlijke wapens. Essays over literatuur en politiek. De Bezige Bij, 288 blz., ISBN 9789023473985, € 22,50.

Geen opmerkingen: