dinsdag 5 maart 2013

De Oostendse vissers en de cinema



In 1997 haalde sluiswachter Pascal Deckmyn Het Visserijblad jeugdherinneringen op. Daartoe behoorden ook herinneringen aan de Oostendse cinema’s. Halverwege vorige eeuw bleek zo'n cinemabezoek een intense bezigheid te zijn, zeker voor wie uit het vissersmilieu kwam: 
‘De vissers bekeken die films niet alleen, ze beleefden die ook. Sommigen vereenzelvigden zich met de acteurs en als ze het zelf niet deden, dan deden anderen het wel in hun plaats. Wie lang, zwart haar had ging als Zorro door het leven. Een visser met een klein snorretje werd Errol Flynn. Wie goed de kunst van het triest kijken beheerste, mocht zich Humphrey Bogart noemen. Alle meisjes met een blonde paardenstaart waren Brigitte Bardots. Nu en dan werd zelfs een schip naar een film genoemd: Ben-Hur, Quo Vadis, Cleopatra…’
‘De vissers trokken met de hele familie wekelijks naar de cinema, ongeacht de prent die er vertoond werd. Sommigen gingen op zondag drie films bekijken. Ze begonnen eraan om twee uur ’s middags en waren ook nog present tijdens de laatste vertoning die om 20.30 uur begon.’  Alle zalen zaten tijdens de weekends bomvol. Deckmyn: ‘En dat waren geen kleine zaaltjes. Sommige cinema’s hadden drie verdiepingen.’
Spektakelfilms waren kaskrakers:
Aan het loket stonden files van wel vijftig meter. Je wachtte tot de ouvreuse kwam zeggen dat er weer een plaats vrij was. Je moest de film immers niet vanaf het begin zien. Je ging bijvoorbeeld halverwege de vertoning binnen en je bleef na de film zitten tot je in de volgende voorstelling alle beelden gezien had die je eerst gemist had. Als het zover was, verliet je de zaal en dan kon de ouvreuse weer een andere klant binnenloodsen.’
Vissersfamilies deinsden er niet voor terug om de nodige versnaperingen mee te brengen. 
‘Soms kreeg je de indruk dat de film in de vismijn gedraaid werd. Iemand had een droge Schotse “schulle” mee, een andere deed het met een gerookte “elebut” of met gekookte “wullocks" en als het goed ging was er ook een zakje met “kreeftengatjes”.’
‘Er was geen eenheidsprijs. Vooraan in de zaal betaalde je pakweg tien frank, achteraan was dat twintig. Het duurst waren de privéloges die wij de vrijerskotjes noemden.’  
Vooraan zou je nooit vissers vinden. Dat waren de goedkoopste plaatsen en de vissers wilden tonen dat ze méér dan hun dagelijkse brood verdienden: 
‘Het visserskoppel ging dan ook altijd in vol ornaat naar de cinema: ringen, horloges, kettingen. En thuis stond de brylcrème nooit ver weg.’

Flor Vandekerckhove↗︎


[In DLVuurtorenwachter dateert deze post van 2013. In 2021 redigeer ik het stuk opnieuw, ten behoeve van de FB-groep Oostende retro.]


Geen opmerkingen: