Mag ik u een vraag stellen? Behoort u tot de middenklasse? Dat kan haast
niet anders. U bent degene waarvoor de premier de koopkracht veiligstelt. Voor u
is de reclame bestemd die zegt wat u met die koopkracht moet aanvangen. U bent
een hardwerkende Vlaming, want er
zijn nauwelijks andere. U beschikt over politici die zeggen wat u denkt. Dat
laatste hoeft u trouwens evenmin te doen, want daarvoor is er de publieke
opinie.
Pas op! Uw positie mag niet verward worden met deze van de working poor. Die moeten eerder tot
Stevaerts categorie van de misselijken
gerekend worden. Dat is een restgroep (‘de
zieken, de zwakken en de misselijken’) waarvan Stevaert en de zijnen zich
gedistantieerd hebben, wegens te onaangenaam.
Misselijk word ik helaas zelf ook wel als ik het woord middenklasse nog
maar hoor. En veel koopkracht heb ik evenmin. Waar ik mijn blik ook wend,
nergens ontwaar ik een politicus die zegt wat ik denk. Ik buig het hoofd, ik
behoor tot de misselijken. Ik sta er
alleen voor.
Maar niet helemaal. Want wij, de misselijken,
ontmoeten elkaar wel. Soort zoekt soort. We ontmoeten elkaar op een plek waarover u nooit eerder
gehoord hebt. U denkt immers dat wij ons ergens op de sociale ladder bevinden, met
name op de onderste sporten ervan. Maar daar zult u ons niet aantreffen, al is
het maar omdat we, misselijk als we van nature al zijn, niet ook nog
eens de drek van de middenklasse op ons hoofd willen krijgen. Neen, wij ontmoeten
elkaar op plekken die zich onbereikbaar ver van die ladder bevinden.
Daar leerde ik lang geleden Johny Lenaerts kennen, een merkwaardig man
waarover ik ooit wel eens een apart stukje zal publiceren. Hier wil ik het
alleen maar over een boekje hebben dat hij me toestuurde.(1) Daarin
heeft hij teksten vertaald van Louis Adamic, een Amerikaanse auteur waarover
u nooit eerder gehoord hebt.
Die Louis was een wobblie, een term die u evenmin al gehoord hebt,
maar die staat voor een activist van de Industrial
Workers of the World (IWW), een vakbond waarover u mogelijks nog minder
gehoord hebt.(2) Adamic beschrijft in zijn in 1931 uitgegeven boek
de op- en neergang van die IWW. ‘Vanaf
hun ontstaan zetten de wobblies al hun energie en kracht in voor de verbetering
van de leef- en arbeidsomstandigheden van de onderste en laagste lagen van de
industriearbeiders. Deze arbeidersparia’s, die uit het buitenland kwamen en
meestal niet het minste bezit hadden, waren praktisch rechteloos: alhoewel hun
aantal in de miljoenen liep, was er in de maatschappij geen plaats voor hen
(…)’. Mensen zonder papieren als 't ware. De wobblies ‘waren ongebonden,
zonder vaste woonplaats, ongehuwd, zonder verplichtingen.’ U begrijpt dat
we ons hier ver van de arbeidersaristocratie bevinden, een oubollige term die u
misschien ook niet kent, maar die — neem het gewoon aan — nauw verwant is met
het begrip middenklasse.
De bekendste wobblie is wellicht Joe Hill. Zijn songs vindt u op http://archive.org/details/SongsOfTheWobblies |
Het is ook Johny Lenaerts die me erop wijst dat de Vlaamse politicus
Hendrik De Man(3) in zijn autobiografie over de wobblies geschreven
heeft. Ik dus naar de bibliotheek alwaar ik dat boek uit het magazijn laat
halen. En ja hoor, daar staat het: ‘Tenslotte
verbeef ik vier maanden op een eiland dat uitsluitend bewoond was door Wobblies, die toen bezig waren
met de zalmvangst en wier leven en arbeid ik heb gedeeld.’ De Man bevindt
zich in Amerika. We zijn in 1920 en de IWW is er buiten de wet gesteld. ‘Zij konden slechts wonen in streken als
boven vernoemd eiland, wat daarom ook Wobbly Island werd genoemd.’ De Man
wordt in die gemeenschap opgenomen: ‘Bijna
al die mannen waren Scandinavische oud-zeelieden, die een avontuurlijk leven
achter de rug hadden. Zij behoorden tot die klasse van vrijgevochtenen, die
liever zonder God of gebod leefden dan zich te schikken in het dwangbuis van de
moderne gemechaniseerde beschaving.' God noch gebod, en toch: ‘Binnen de gemeenschap evenwel heerste een
dergelijke hoge opvatting van zedelijkheid, dat hun hutten altijd open bleven
zolang er nog iemand in het kamp was. Onze politieke discussies, hoewel
levendig, bleven steeds hoffelijk en nooit heb ik een grof of schunnig woord
gehoord.’ De Man gaat mee uit vissen en neemt zelfs deel aan een staking om
de visopkoper te verplichten meer te betalen voor de vangst. Hij besluit: ‘dat ik nooit in een gemeenschap heb geleefd met zoveel menselijke
broederlijkheid en met zoveel aangename omgangsvormen als in de vier maanden
die ik met deze vrijgevochtenen, deze oude klanten van justitie, deze “outlaws”
heb doorgebracht.’ (4)
Flor Vandekerckhove
(1) ‘De Wobblies. Sabotage op de werkvloer’ van Louis Adamic.
Vertaling Johny Lenaerts. 2012. Uitg. Anarchistische Groep A’dam. De brochure
kan gratis gedownload worden op http://www.vrijebond.nl/wp-content/uploads/wobblies.pdf
(4) Hendrik De Man. Persoon en ideeën. Deel I. Autobiografie.
Wetenschappelijke Uitgeverij Apen/A’dam. 1974. Pagina’s 210-215.
1 opmerking:
Thomas Weyts schreef me: 'Ik weet niet of je dit boek al kent: http://www.sap-rood.be/cm/index.php?view=article&id=1682%3Atijdloze-strijdbaarheid-van-de-iww-an-injury-to-one-is-an-injury-to-all-&Itemid=53&option=com_content ?'
Een reactie posten