zondag 10 februari 2013

Wij, de misselijken


Mag ik u een vraag stellen? Behoort u tot de middenklasse? Dat kan haast niet anders. U bent degene waarvoor de premier de koopkracht veiligstelt. Voor u is de reclame bestemd die zegt wat u met die koopkracht moet aanvangen. U bent een hardwerkende Vlaming, want er zijn nauwelijks andere. U beschikt over politici die zeggen wat u denkt. Dat laatste hoeft u trouwens evenmin te doen, want daarvoor is er de publieke opinie.
Pas op! Uw positie mag niet verward worden met deze van de working poor. Die moeten eerder tot Stevaerts categorie van de misselijken gerekend worden. Dat is een restgroep (‘de zieken, de zwakken en de misselijken’) waarvan Stevaert en de zijnen zich gedistantieerd hebben, wegens te onaangenaam.
Misselijk word ik helaas zelf ook wel als ik het woord middenklasse nog maar hoor. En veel koopkracht heb ik evenmin. Waar ik mijn blik ook wend, nergens ontwaar ik een politicus die zegt wat ik denk. Ik buig het hoofd, ik behoor tot de misselijken. Ik sta er alleen voor.
Maar niet helemaal. Want wij, de misselijken, ontmoeten elkaar wel. Soort zoekt soort.  We ontmoeten elkaar op een plek waarover u nooit eerder gehoord hebt. U denkt immers dat wij ons ergens op de sociale ladder bevinden, met name op de onderste sporten ervan. Maar daar zult u ons niet aantreffen, al is het maar omdat we, misselijk als we van nature al zijn, niet ook nog eens de drek van de middenklasse op ons hoofd willen krijgen. Neen, wij ontmoeten elkaar op plekken die zich onbereikbaar ver van die ladder bevinden.
Daar leerde ik lang geleden Johny Lenaerts kennen, een merkwaardig man waarover ik ooit wel eens een apart stukje zal publiceren. Hier wil ik het alleen maar over een boekje hebben dat hij me toestuurde.(1) Daarin heeft hij teksten vertaald van Louis Adamic, een Amerikaanse auteur waarover u nooit eerder gehoord hebt.
Die Louis was een wobblie, een term die u evenmin al gehoord hebt, maar die staat voor een activist van de Industrial Workers of the World (IWW), een vakbond waarover u mogelijks nog minder gehoord hebt.(2) Adamic beschrijft in zijn in 1931 uitgegeven boek de op- en neergang van die IWW. ‘Vanaf hun ontstaan zetten de wobblies al hun energie en kracht in voor de verbetering van de leef- en arbeidsomstandigheden van de onderste en laagste lagen van de industriearbeiders. Deze arbeidersparia’s, die uit het buitenland kwamen en meestal niet het minste bezit hadden, waren praktisch rechteloos: alhoewel hun aantal in de miljoenen liep, was er in de maatschappij geen plaats voor hen (…)’. Mensen zonder papieren als 't ware. De wobblies ‘waren ongebonden, zonder vaste woonplaats, ongehuwd, zonder verplichtingen.’ U begrijpt dat we ons hier ver van de arbeidersaristocratie bevinden, een oubollige term die u misschien ook niet kent, maar die — neem het gewoon aan — nauw verwant is met het begrip middenklasse.
De bekendste wobblie is wellicht Joe Hill. Zijn
songs vindt u op
http://archive.org/details/SongsOfTheWobblies
Het is ook Johny Lenaerts die me erop wijst dat de Vlaamse politicus Hendrik De Man(3) in zijn autobiografie over de wobblies geschreven heeft. Ik dus naar de bibliotheek alwaar ik dat boek uit het magazijn laat halen. En ja hoor, daar staat het: ‘Tenslotte verbeef ik vier maanden op een eiland dat uitsluitend bewoond was door Wobblies, die toen bezig waren met de zalmvangst en wier leven en arbeid ik heb gedeeld.’ De Man bevindt zich in Amerika. We zijn in 1920 en de IWW is er buiten de wet gesteld. ‘Zij konden slechts wonen in streken als boven vernoemd eiland, wat daarom ook Wobbly Island werd genoemd.’ De Man wordt in die gemeenschap opgenomen: ‘Bijna al die mannen waren Scandinavische oud-zeelieden, die een avontuurlijk leven achter de rug hadden. Zij behoorden tot die klasse van vrijgevochtenen, die liever zonder God of gebod leefden dan zich te schikken in het dwangbuis van de moderne gemechaniseerde beschaving.' God noch gebod, en toch: ‘Binnen de gemeenschap evenwel heerste een dergelijke hoge opvatting van zedelijkheid, dat hun hutten altijd open bleven zolang er nog iemand in het kamp was. Onze politieke discussies, hoewel levendig, bleven steeds hoffelijk en nooit heb ik een grof of schunnig woord gehoord.’ De Man gaat mee uit vissen en neemt zelfs deel aan een staking om de visopkoper te verplichten meer te betalen voor de vangst.  Hij besluit: ‘dat ik nooit in een gemeenschap heb geleefd met zoveel menselijke broederlijkheid en met zoveel aangename omgangsvormen als in de vier maanden die ik met deze vrijgevochtenen, deze oude klanten van justitie, deze “outlaws” heb doorgebracht. (4)
Flor Vandekerckhove

(1) ‘De Wobblies. Sabotage op de werkvloer’ van Louis Adamic. Vertaling Johny Lenaerts. 2012. Uitg. Anarchistische Groep A’dam. De brochure kan gratis gedownload worden op http://www.vrijebond.nl/wp-content/uploads/wobblies.pdf
(4) Hendrik De Man. Persoon en ideeën. Deel I. Autobiografie. Wetenschappelijke Uitgeverij Apen/A’dam. 1974. Pagina’s 210-215.

1 opmerking:

De laatste vuurtorenwachter zei

Thomas Weyts schreef me: 'Ik weet niet of je dit boek al kent: http://www.sap-rood.be/cm/index.php?view=article&id=1682%3Atijdloze-strijdbaarheid-van-de-iww-an-injury-to-one-is-an-injury-to-all-&Itemid=53&option=com_content ?'