maandag 5 november 2012

Haruki Murakami en ik

Haruki Murakami op weg naar Marathon.

Murakami en ik hebben veel met elkaar gemeen. We zijn niet alleen leeftijdsgenoten die schrijven, we doen ook beiden aan hardlopen en we er zijn ervan overtuigd dat joggen voor onze schrijfpraktijk belangrijk is. Zegt Murakami: ‘Ik heb een sterk vermoeden dat mijn oeuvre er heel anders had uitgezien als ik bij de start van mijn schrijverscarrière niet beslist had om met langeafstandslopen te beginnen.’
Murakami is als schrijver en als jogger een laatbloeier: ‘Drieëndertig jaar. Dat was mijn leeftijd op dat moment. Nog jong genoeg, maar toch geen “jongeling” meer. Jezus Christus was zo oud toen hij stierf. Bij Scott Fitzgerald had de aftakeling rond die tijd al ingezet. Misschien is het een soort keerpunt in een mensenleven. In mijn geval ving op die leeftijd mijn leven als hardloper aan en stond ik, met enige vertraging, aan het echte begin van mijn carrière als romanschrijver.’ 
Zelf was ik al veertig toen ik in beweging kwam en ik was zelfs al tweeënveertig toen mijn eerste boek gepubliceerd werd.
Ik zie gemeenschappelijke karaktertrekken: ‘(…) voor alle duidelijkheid wil ik toch stellen dat ik van nature liever alleen ben. (…) Ik vind het niet vervelend om elke dag een of twee uur in mijn eentje te rennen zonder met iemand een woord te wisselen en dan vier of vijf uur in stilte aan mijn bureau te zitten schrijven.’ En evenmin als hij voel ik me aangetrokken tot teamsporten: ‘Het komt misschien doordat ik geen broers of zussen heb, maar ik kan me onmogelijk inleven in spelletjes die je samen met anderen doet. In sporten van man tegen man, zoals tennis, ben ik ook al niet erg goed. Ik hou wel van een partijtje squash, maar wanneer het tot een wedstrijd komt, voel ik me daar vreemd genoeg niet comfortabel bij, om het even of ik nu win of verlies. En vechtsporten liggen me al evenmin.’
Waarin verschillen we? Anders dan ik gaat Murakami er hard tegenaan. Hij ziet niet op tegen vliegtuigreizen om waar ook ter wereld aan marathons (en triatlons) deel te nemen. Da’s iets wat ik mezelf niet zie doen.
Uiteraard is er ook zoiets als talent. ‘De belangrijkste eigenschap voor een schrijver is — hoeft het gezegd? — talent (…) Het probleem met talent is echter dat de bezitter de kwantiteit en de kwaliteit ervan doorgaans niet goed onder controle heeft.’ En eerder in dat boek schreef hij al: ‘Schrijvers die gezegend zijn met een aangeboren talent kunnen ongehinderd romans schrijven, wat ze ook doen (of juist niet doen). Zoals water uit een bron gutst, zo gutsen de teksten als vanzelf uit hun pen. Ze hoeven zich niet eens in te spannen om boeken te produceren. Je hebt van die mensen. Maar helaas ben ik van een ander type. Het is niet iets om trots op te zijn, maar om me heen is kilometers in de omtrek geen waterbron te bespeuren. Om de bron van creativiteit te bereiken moet ik met een beitel in de hand de rotsen splijten en een diep gat maken. Om een roman te schrijven moet ik, met andere woorden, met mijn krachten woekeren en er de nodige tijd en moeite aan besteden. Elke keer als ik een boek wil schrijven, moet ik telkens opnieuw een diep gat graven.’
Wil je slagen, zegt Murakami, dan moet je je concentratievermogen aanscherpen: ‘De bekwaamheid om de beperkte hoeveelheid talent die je hebt intensief te richten op één cruciaal punt. Als je dat vermogen niet hebt, zul je nooit iets belangrijks kunnen verwezenlijken. Als je het echter wel hebt en er bovendien efficiënt mee omspringt, dan is het mogelijk om onvoldoende of ongelijk verdeeld talent in zekere mate te compenseren.’ En wat je ook moet aankweken, zegt hij, is uithoudingsvermogen: ‘Zelfs al ben je in staat drie, vier uur per dag geconcentreerd te schrijven, je zult geen lijvige roman aankunnen als je er na een week al helemaal doorheen zit. Romanschrijvers (…) hebben de kracht nodig om die dagelijkse concentratie een halfjaar, ja zelfs één of twee jaar aan één stuk vol te houden.’
Concentratie en uithouding zijn eigenschappen die je kunt aanleren: ‘(…) auteurs die veel minder begaafd zijn — wier talent, met andere woorden, maar net genoeg niveau haalt – moeten al van jongs af aan voor eigen rekening aan hun spierkracht werken. Door training kweken ze concentratievermogen en verbeteren ze hun uithoudingsvermogen. En noodgedwongen gebruiken ze die eigenschappen dan (tot op zekere hoogte) als “vervangmiddel” voor talent. Terwijl ze zich echter op die manier “behelpen”, kan het soms gebeuren dat ze heus, verborgen talent in zichzelf aantreffen.’
Waar staan m’n loopschoenen?

Haruki Murakami, Waarover ik praat als ik over hardlopen praat, Uitgeverij Atlas/contact. 205 ps. 15 euro. ISBN 978 90 482 222827.  Alle citaten komen uit dat boek.

Geen opmerkingen: