maandag 20 februari 2012

'De Sovjet van Salé', een piratenrepubliek

André Vandekerckhove (69), al 50 jaar milieuactivist, voert de
Jolly Roger in het vaandel. (foto Flor Vandekerckhove 2012)
Spanje is eeuwenlang een land geweest waar de Europese cultuur (christenheid) en de Afrikaanse (islam) vredevol naast elkaar leefden en elkaar wederzijds bevruchtten. In het begin van de zeventiende eeuw ging de macht van het Spaanse rijk evenwel tanen. Slecht bestuur en massale verspilling door oorlogsvoering waren daar de oorzaken van. Dus moest er een zondebok gevonden worden. Het ongenoegen werd tegen ‘de Moor’ gericht. Er werden ongeveer een miljoen ‘Morisco’s’ uit Spanje verbannen. Een deel ervan vluchtte over de Middellandse Zee naar de kusten van Noord-Afrika. Daar gingen ze op in de plaatselijke bevolking.
In de zo gegeten Barbarijse staten (Algiers, Tunis, Tripoli, Rabat-Salé) ontstonden op die manier grote piratengemeenschappen die ook duizenden Europeanen wisten aan te trekken. Die bekeerden zich tot de islam. Van het Turkse rijk en van Afrikaanse overheden kregen zij kapersbrieven die hun toelieten Westerse schepen aan te vallen.
De piraten uit de Barbarijse staten waren berucht, zo lezen we het al in een zeeroversboek uit 1938 (1). ‘Tientallen wachttorens, atalayas, langs de Spaansche kusten getuigen nog heden van de voortdurende vrees, waarin men leefde voor een overval door Barbarijsche zeerovers. Bij het zien van de rooksignalen vluchtte van de strandbewoners alles, wat vluchten kon, doch dikwijls kwamen de waarschuwingen te laat en honderden ongelukkigen werden als gevangenen naar de Afrikaansche kust gebracht, om daar te blijven, totdat het geëischte losgeld was betaald (…). Niet alleen Spanjaarden, doch in het algemeen alle Christenen, die in handen van de Mooren vielen, deelden dat lot. De slaven hadden dikwijls zwaren veldarbeid te verrichten of moesten op de galeien dienst doen als roeiers. (…).’
Die gevangenen bleken evenwel een optie te hebben, zo lezen we in hetzelfde boek, namelijk de bekering: ‘Gingen zij ertoe over “den Rock Burnay aan te doen, daermee versaeckende de Salichheyt, die in Christo is”, dan veranderde de toestand zeer in hun voordeel. Zij werden dan “renegados”, die de slechte reputatie hadden, nog harder voor hun Christen-slaven te zijn, dan de echte Mooren.’
Over die ‘renegados’ (renegaten, afvalligen) verscheen in 1995 een nieuw boekje dat in 2007 in het Nederlands vertaald werd als ‘Piraten en hun Utopia’. (2). ‘Vrijwel zonder uitzondering waren de renegaten werkzaam als “Barbarijse zeerovers”. Ze vielen Europese schepen aan, plunderden die en voerden christelijke gevangenen mee naar Barbarije om ze daar tegen losgeld vrij te laten of als slaven te verkopen.
Wilson, de auteur van dit boek, suggereert dat die renegaten dat deden uit sociaal verzet tegen het zich ontwikkelende kapitalisme. In het maritieme milieu van de zeventiende eeuw waren namelijk al bepaalde kwalijke aspecten zichtbaar van het Industriële Tijdperk: ‘Schepen waren in bepaalde opzichten net drijvende fabrieken en de zeelui vormden een oer-proletariaat. De arbeidsomstandigheden onder de zeevarende kooplieden uit Europa boden een gruwelijk beeld van het opkomende kapitalisme in zijn ergste vorm – en de omstandigheden binnen de Europese marines waren zo mogelijk nog afschuwelijker. De zeeman mocht zichzelf met recht en reden als de laagste en meest verstoten figuur binnen het hele stelsel van Europese economieën en naties beschouwen: hij was machteloos, onderbetaald, werd slecht behandeld, gemarteld, blootgesteld aan scheurbuik en stormen op zee en was in feite slaaf van rijke kooplieden en hebberige prinsen.’
Wilson gaat op zoek naar sporen die zijn vooronderstelling staven. Zijn onderzoek spitst zich toe op de piratenrepubliek Rabat-Salé in Marokko. Daar heeft in de zeventiende eeuw gedurende enkele tientallen jaren (1614-1660) een onafhankelijke piratenrepubliek bestaan, bewoond door Moren, Berbers, Arabieren en Europeanen die zich tot de Islam bekeerd hadden.
Terwijl de andere Barbarijse staten onder controle bleven van Oosterse machthebbers werd Salé gedurende die jaren uitsluitend geregeerd door een Raad van Piratenkapiteins. Er werden belastingen geheven die gebruikt werden ten voordele van de piraterij (repareren van de verdedigingswallen, financieren van expedities…). De gouverneur-admiraal en de piratenraad (divan) werden verkozen en konden ieder jaar weggestemd worden als ze de belangen van de burgers niet behartigden. Iedereen die in staat was aan te monsteren voor een zeereis had de kans om rijk te worden. Zelfs krijgsgevangenen konden als renegaat vrijheid en rijkdom verwerven.
Wilson besluit: ‘Ik zou willen zeggen dat de renegaten tot op zekere hoogte kunnen worden gezien en geïnspireerd in het licht van deze spiritueel/politieke onrust, waarin verzet zich steevast in een religieuze vorm uit. (…) De islam is per slot van rekening de meest recente van de drie westerse monotheïsmen. Daarin vind je dus een revolutionaire kritiek op het judaïsme en het christendom. De bekering van (…) een zeeman zou zonder meer als een vorm van rebellie worden beschouwd. De islam was, tot op zekere hoogte, de Internationale van de 17e eeuw — en Salé misschien dan haar enige, echte ‘Sovjet’.
Dat is dus wat auteur P.L.Wilson zich verbeeldt. Maar wat weten we met zekerheid over Salé? We weten dat de eerste admiraal van de piratenvloot van Salé een Nederlander was. Jan Janszoon begon zijn carrière in de Nederlanden tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Als kaper in opdracht van de Republiek der Verenigde Nederlanden kreeg hij de toelating om Spaanse schepen aan te vallen en te plunderen.
Die godsdienstoorlog van Nederlandse geuzen tegen het katholieke Spanje wekte onder de Nederlandse bevolking grote haatgevoelens op tegen de katholieke kerk, getuige daarvan de geuzenleus: liver Turck dan Paus (liever Turks dan Paaps). Jan Janszoon, alias Murad Raïs, zette de leus in de praktijk om.
In 1618 werd hij door Barbarijse piraten gevangen genomen en in Algerije bekeerde hij zich (met besnijdenis en al) tot de islam. Hij liet zich voortaan Murad Raïs noemen. Hij vestigde zich omstreeks 1623 in Salé, waar hij het tot de meest gevreesde piraat schopte en tot leider van de republiek.
De Salestijnse vloot waarover Murad Raïs heerste was niet groot, ongeveer achttien schepen in totaal, en de afzonderlijke schepen waren klein, omdat een zandbank in de haven schepen met grote diepgang verhinderde binnen te lopen, tenzij ze eerst waren gelost.
Kort na de komst van Jan Jansz., alias Murad Raïs verklaarden de Salestijnen zich onafhankelijk. Ze vestigden er de piratenrepubliek die werd geregeerd door veertien van hun eigen mensen, met een president die ook admiraal was. De Nederlander was trouwens de eerste die hiervoor werd gekozen.
Murad Raïs was gevreesd, werd rijk, maar werd uiteindelijk ook overwonnen. Hij kon evenwel uit gevangenschap ontsnappen en eindigde zijn leven als gouverneur van het fort in Oualidia, vlak bij het kustplaatsje Safi, niet zover verwijderd van Salé waar hij zijn hoogdagen gekend had. We weten niet hoe hij uiteindelijk aan zijn einde gekomen is.
Terug naar het boekje van Wilson. Die auteur is niet zomaar geïnteresseerd in de zeeroverij. Hij is de bedenker van de Tijdelijke Autonome Zone. Dat begrip suggereert dat er zoiets bestaat als ‘vrije enclaves’ waarin liefhebbers van de totale vrijheid, tenminste gedurende een beperkte tijd, ongedwongen hun gang kunnen gaan. In zijn geschriften gaat Wilson op zoek in de geschiedenis naar tekenen die zijn suggestie bevestigen. Zo heeft hij o.a. ook het boek ‘Gone to Croatan’ geschreven waarin hij het heeft over een groep blanke kolonisten die in Amerika verdween en vervolgens nooit nog iets van zich liet horen. Ze zouden zich onder de inheemse bevolking gemengd hebben en de westerse beschaving in alle stilte geruild voor een zelfstandige, vrije maatschappij, een Tijdelijke Autonome Zone. Bewijzen voor deze veronderstelling zijn er evenwel niet.
In zijn boek over Salé is dat niet anders en op het einde geeft hij het ook ruiterlijk toe: ‘Salé was ongetwijfeld meer vrijheidsgezind dan de Barbarijse kuststaten Algiers, Tunis en Tripoli, maar had beslist een heel wat conventioneler structuur dan welk ander zuiver piraten-Utopia dan ook (…); Salé kan gezien worden als een soort compromis.’
Wilson heeft niet echt gevonden wat hij zocht, maar dat geeft niet, zo zegt hij zelf: ‘Al mijn onderzoekingen en speculaties zijn uitgekristalliseerd rond het concept van de Tijdelijke Autonome Zone (TAZ). Ondanks de synthetiserende werking ervan voor mijn eigen denken is het niet mijn bedoeling dat de TAZ wordt opgevat als meer dan een essay (‘poging tot’), een suggestie, een poëtische dagdroom.’ (3)
Flor Vandekerckhove

(1) L.C. Vrijman, Kaapvaart en zeeroverij, p. 180-181, Amsterdam 1938.
(2)  P.L. Wilson, Piraten en hun Utopia, Moorse zeerovers en hun Europese renegaten, Met Jan Janz. Van Haarlem alias Murad Raïs. Amsterdam, 2007. ISBN 10: 90-808069-4-3 / ISBN-13:978-90-808069-4-8. Alle volgende citaten komen uit dat boek.
(3) op http://www.desk.nl/~wvdc/taz/taz01.html.

Geen opmerkingen: