![]() |
James Ensor: De gendarmen. |
Wij woonden aan de kust. In de jaren vijftig, toen in
nog klein was, verdiende mijn vader daar zijn dagelijkse brood als
mazoutboer. Hij had nogal wat
vissers onder zijn cliënteel. Wat
aanleiding gaf tot, laat ons zeggen, langdurige verbroederingen. Vandaar dat mijn moeder mij meermaals
met de man op pad stuurde wanneer hij met zijn kleine tankwagen naar de
Oostendse kaaien trok om er weer een vissersvaartuig te bevoorraden. Kwestie van hem eraan te herinneren dat
hij ook nog een gezin had.
Veel indruk maakte dat op hem niet en zo komt het dat
ik als jonge knaap langdurig en uitgebreid kennis kon maken met de vissers, de
kaaien, de visbennen en vooral de visserskroegen. Dan zat ik daar aan de toog
te wachten tot mijn vader er genoeg van had. Dat duurde lang. Ik had tijd zat om de interieurs van die
cafés in me op te nemen. Meubels
in glanzende, donkere vernis, marmer op de tapkast, de glazen bol met kauwgom
die plastisch sjiekenbak genoemd
werd, spiegels die mijn verveling verdubbelden…
Zo komt het ook dat ik me goed herinner dat in veel visserscafés
een prent over de Oostendse Vissersopstand aan de muren hing, een reproductie
van de tekening die op 18 september 1887 in het Le Globe Illustré gepubliceerd werd. De prent toonde hoe een rij gewapende mannen op vissers
schoot, terwijl deze zich in het dok kwaad maakten op de aanwezigheid van
enkele grote vissersvaartuigen.
Een tweede rij gewapende mannen hield met het doorslaggevende argument
van geweerkolven het volk op de kaai in toom. Duidelijk was dat in al dat wapengeweld doden gevallen
waren.
De Oostendenaar James Ensor had die bloedige
gebeurtenissen in de augustusdagen van 1887 meegemaakt. De volkskundige auteur Jef Klausing (1918-2004)
die zo’n dingen uitvlooide, vertelde me ooit dat Ensor de vermoorde vissers eer
ging betuigen en langs de weg stond toe te kijken toen de begrafenisstoet
passeerde. De vissers in de begankenis
zwaaiden naar de kunstenaar terug met hun pet.
In het museum van Oostende bevindt zich ‘De
gendarmen’ (1892). Het werkje leert ons dat Ensor geen oppervlakkige
toeschouwer was. Op een bed liggen de dodelijk getroffen vissers (Charles
Wauters, bijgenaamd ‘Garsong’ en Jean Verhulst) afgebeeld als de edelen Egmont
en Hoorn, symbolen van verzet tegen de tiran. Rond hen zie je de medespelers aan het drama. Prominent aanwezig zijn de gendarmen,
het bloed nog aan de bajonetten. Rechts bovenaan in het venster kijkt de
rechterlijke macht geamuseerd toe (terwijl enkele rechters aan het tongzoenen
zijn). Onderaan links beeldt een
biddende non de kerkelijke macht uit; zij sust en zalft. Een vertegenwoordiger
van de politieke macht wijst in de deuropening het volk terecht. Helemaal
achteraan in de volksmassa zien we een klein rood vlaggetje dat geheven wordt.
En dan is er nog de mysterieuze figuur aan het voeteneinde van het bed. Niemand
weet wie dat is. Waarschijnlijk is
dat de karikatuur van iemand die in de gebeurtenissen ook een prominente rol
gespeeld heeft, want alle andere personages zijn wel degelijk heel herkenbaar: de
man in de deuropening is de eerste schepen van de stad, de figuur met het
kwastje op zijn muts is de politiecommissaris die actief was tijdens de rellen… Maar wie de man aan het voeteinde is,
heeft niemand kunnen achterhalen.
In 1966 werd ik opeens weer aan het tafereel uit Le Globe Illustré herinnerd. In dat jaar
kreeg Vlaanderen voor het eerst met een Europese herstructurering te
maken. In Belgisch Limburg moesten
een aantal bekkens gesloten worden.
De mijnwerkers slikten het niet en organiseren een groots verzet. Onthutst zag ik, inmiddels een tiener
geworden, hoe de overheid op dezelfde manier reageerde als ze dat ook gedaan
had ten tijde van de Vissersopstand, bijna honderd jaar eerder. Het leger werd tegen de revolterende
mijnwerkers ingezet en ook daar vielen doden. De twee gevallen mijnwerkers deden mij onmiddellijk aan de
vissers Wauters en Verhulst denken.
Het tableau van de Vissersopstand dat tot dan toe voor mij een
historisch tafereel geweest was, werd in 1966 actueel. Daardoor komt het dat ik de
gebeurtenissen in Limburg aandachtiger ging volgen dan je dat van een kustzoon
zou verwachten. En hoe meer ik
toekeek, hoe meer overeenkomsten ik zag.
De mijnwerkers protesteerden tegen een
herstructurering, maar dat deden de vissers destijds evenzeer. Zoals de vissers actief gesteund werden
door de bevolking, zo was het nu ook met de Limburgse mijnwerkers. Zowel in het moderne Limburg als in het
negentiende eeuwse Oostende werden bij de rellen mensen opgepakt die niet tot
het beroep behoorden. In de twee
gevallen waren er zowel ter rechter- als ter linkerzijde pogingen om de revolte
te kanaliseren. In Oostende
probeerde de Katholieke Partij de schuld in de schoenen van het schepencollege
te schuiven (dat in handen van de Liberalen was). Daar tegenover stond de pas
opgerichte partij van Belgische socialisten die de vissers opriep zich te
organiseren volgens de principes van de Vooruit.
In het revolterende Limburg van de jaren 1966-’70
worden dan weer de kiemen gelegd van zowel rechtse als linkse partijen Zowel
het Vlaams belang als de PvdA krijgen daar een deel van hun wortels. De eerste
vinden een voedingsbodem bij de ploegbazen die de beweging leiden, de anderen
vechten die leiding aan via ‘Mijnwerkersmacht’.
In beide gevallen inspireren de gebeurtenissen ook
kunstenaars. In Oostende was er Ensor,
maar er was ook de liedjeszanger Louis Vanden Eeckhaute. In de stad ging hij Het lied van de vissers zingen: ‘Ik zag laatst in Oostende / De vissers in
werkstaking gaan. / Vol droefheid en ellende, / Menige vaders stort veel
getraan. / Zij kwamen naar hun loon te vragen / Om hun kinders te geven hun
brood. / Zij hadden daarin hun behagen, / Zij schoten hun daar dood.
In Limburg is het Wannes Vandevelde op wie de dood van
de twee mijnwerkers een onuitwisbare indruk achterlaat. In het onvergetelijke mysteriespel
‘Mistero Buffo’ brengt Wannes het verzet van de vissers, van de mijnwerkers en
van nog vele anderen samen: ‘Zij die in
Zwartberg vielen / in Marcinelle kreveerden / Zij die in donk’re mijnen / hun
levenskracht verteerden / slachtoffers der fabrieken / vernietigd door lood en
zwavel / door zuren opgevreten / en op het stort gesmeten / Wacht liever niet…
/ Zij die op de zee verzopen / in ‘t zoute water zonken (…).
In de daaropvolgende jaren ben ik nog meermaals
getuige geweest van (en soms ook betrokken bij) het volkse verzet tegen
herstructureringen. Buurten die
gesaneerd worden, bewoners die verplicht worden hun panden te verlaten en dat
weigeren; maar evengoed economische sectoren die weggesaneerd werden (glas,
staalnijverheid, autoassemblage, scheepswerven…).
Om te slagen moesten de betrokkenen op zoek gaan naar
steun en in een aantal gevallen ontstond er zodoende een breed front. Omdat nogal wat kunstenaars deel
uitmaakten van die fronten heeft dat verzet prachtige kunstwerken
opgeleverd. Een rij die start bij
‘De gendarmen’ van Ensor en die geen einde kent. De Britse regisseur Ken Loach heeft bijvoorbeeld prachtige stukken
geregisseerd over de Engelse havenarbeiders die zich eerst massaal en later
marginaal (maar dan nog wel gedurende jàren) verzet hebben tegen de opgelegde
herstructureringen. Over het
massale verzet regisseerde hij eerst het toneelstuk ‘The Big Flame’. Van het
vervolg getuigt zijn magistrale documentaire ‘Flickering Flame’: de brandende
vlam was een flikkerend lichtje geworden, maar daarom niet minder een kunstwerk
waard.
De geschiedenis ontrolde zich verder en ook mijn
persoonlijk leven ging voort. Gods ondoorgrondelijke wegen brachten me terug
naar dezelfde visserijkaaien die ik vroeger met mijn vader gefrequenteerd had
en waar ik nu Het Visserijblad (inmiddels Het Vrije Visserijblad) ging
uitgeven. In het microwereldje van de Vlaamse vissers zag ik de voortschrijdende
geschiedenis weerspiegeld en weer zag ik beelden van de mens in opstand.
De herstructureringen die Europa in de tweede helft
van de XXste eeuw beroerd hebben, zijn immers ook aan de Vlaamse visserij niet
voorbijgegaan. Ik herinneren me de
pogingen van de scheepsbouwers van Seghers (1982) om de Vlaamse
visserijscheepsbouw te redden.
Onvergetelijk blijft ook de Oostendse havenblokkade van de kustvissers
in 1998.
Tot een betekenisvolle revolte, met grote
maatschappelijke impact, is het op het einde van de XXste eeuw op deze kaaien evenwel
niet meer gekomen. Tot een breed
steunfront voor de acties evenmin. Uitzondering dient gemaakt worden voor de
negen scheepsbouwers van APS die hun bedrijf in 1993 bijna honderd dagen bezet
hielden. Zij slaagden er wel
degelijk in om enige steun te krijgen.
Maar al die acties in en rond de visserij hebben geen grote kunstenaars
meer beroerd.
Dat komt natuurlijk doordat de visserij aan
maatschappelijk gewicht ingeboet heeft. Het heeft te maken met het ontbreken van een stedelijk
vissersproletariaat; vissers die in elkaars nabijheid leven en die destijds tewerkgesteld
werden in grote kapitalistische rederijen die het economische leven van de stad bepaalden, grote ondernemingen die nu verdwenen zijn.
Maar het betekent uiteraard niet dat de revolte
voltooid verleden tijd is. Ook vandaag herinneren de nieuwsberichten me nog volop
aan ‘De gendarmen’ van Ensor. Ook
vandaag herinneren ze me nog steeds aan het tafereel van de Oostendse
Vissersopstand.
Flor Vandekerckhove